€en gelukkige vergissing.
184
«ET zeven van oe zes stemmen schuldig verklaard, zoo
stonc* ^et in het oorspronkelijk stuk, dat dr. Sallenthin
jfx&ffiW ingezien had. Hoe kon de schrijver van het stuk tot
zulk een dwaze vergissing gekomen zijn l Och, een fout
is gauw gemaakt, en zooals wel eens meer zou ook hier een kleine
fout groote gevolgen hebben.
Want die vergissing, hoe onbeteekenend ook, was reden genoeg
om herziening van het vonnis aan te vragen. En bij een tweede
behandeling der zaak zou er dan een beter iesultaat te ver
wachten zijn dan den eersten keer
Dat was niet waarschijnlijk.
Het geval leek heel eenvoudig en was toch een der meest in
gewikkelde, die de'scherpzinnige rechtsgeleerde ooit te behandelen
had gehad.
Mevrouw Fehrmann, een rijke weduwe, was in den slaap ver
moord, gewurgd zooals de verklaring van den lijkschouwer aangaf.
De beweegreden voor deze misdaad was duidelijk uit de schrijf
tafel der vermoorde was een som van honderd twintig duizend
gulden, die mevrouw Fehrmann den dag te voren ontvangen had
en den volgenden morgen aan haar bankier gezonden zou hebben,
verdwenen. Een aantal kleinooden, die in dezelfde lade lagen
een kostbaar gouden horloge en eenige met edelgesteenten ver
sierde ringen en broches had de misdadiger onaangeroerd laten
liggen, waarschijnlijk vreezende dat het meenemen van deze ge
makkelijk herkenbare voorwerpen eer tot zijn ontdekking zou voeren.
De moord moest des avonds tegen tien uur gepleegd zijn,
waarschijnlijk heel kort nadat de oude dame haar juffrouw van
gezelschap, Frida Fernow, naar haar eigen kamertje had laten
gaan. Waarschijnlijk was mevrouw Fehrmann in haren slaap plot
seling overvallen, terstond nadat ze haar lamp uitgedaan had.
De omgewoelde kussens hadden aan een heftige worsteling tus-
schen den moordenaar en de voor haar leeftijd nog krachtige oude
dame doen denken.
Zoowat tegen elf uur was de eenige zoon der vermoorde thuis
gekomen. Walter Fehrmann was een jongmensch van bijna dertig
jaar, die meer voor zijn genoegen leefde dan voor den arbeid en
op het kantoor, waar hij zoogenaamd werkzaam was, dan ook
dikwijls dagen achtereen niet verscheen. Hij verklaarde, dat hij
van de straat af licht in de kamer zijner moeder gezien had,
wat hem ten hoogste verwonderde, omdat zij op dien tijd altijd
reeds placht te slapen. Vreezende dat zij misschien ongesteld was,
had hij eerst zacht, toen steeds harder aan haar deur geklopt en
eindelijk in zijn angst zich met geweld toegang verschaft.
Verschrikt over het tooneel, dat hij daar aanschouwde, was hij
teruggedeinsd en eerst na eenige oogenblikken had hij de be
dienden kunnen roepen. Toen waren dezen terstond naar dokter
en politie gesneldde eerste had slechts kunnen constateeren dat
de dood door verwurging reeds meer dan een uur geleden inge
treden moest zijn. De commissaris van politie had bevonden, dat
de moordenaar met de inrichting van het huis goed bekend ge
weest moest zijn en geweten moest hebben wat er bij mevrouw
Fehrmann zooal omging, anders kon hij onmogelijk juist zijn slag
"geslagen hebben op dien avond, toen er meer dan honderddui
zend gulden iii huis was. De politie meende stellig, dat de mis
dadiger in het huis der oude dame een medeplichtige moest ge
had hebben, anders had hij stellig niet zoo ongemerkt kunnen
binnendringen en later weer heengaan. Ook dat de juweelen waren
blijven liggen, wees volgens den commissaris op iemand, die geen
beroepsmisdadiger mocht heetendeze toch zou daar wel raad
mee geweten hebben om ze onherkenbaar te maken.
Daar het slot van de schrijftafel heelemaal niet beschadigd was
en uitmuntend werkte, moest men wel aannemen, dat het met
den goeden sleutel geopend was, die op het nachttafeltje van
mevrouw Fehrmann gelegen had. De moordenaar was dus blijk
baar met ongeloofelijke koelbloedigheid te werk gegaan.
Hoe de misdadiger binnengekomen en weer vertrokken was,
wist men spoedig bijna met zekerheid, toen men beneden in de
gang een ruit ingeslagen vond. Een dienstbode, die daar in de
nabijheid sliep, beweerde dat ze gerinkel van vallend glas had
gehoord even voordat het geschreeuw van den jongen heer allen
in huis had doen toesnellen, maar de commissaris van politie
hechtte aan dit verhaal blijkbaar slechts weinig waarde. Terwijl
hij nog in den tuin tevergeefs naar voetstappen zocht die ook
door den regen best al uitgewischt konden zijn traden de
rechter van instructie en een officier van justitie binnen om te
vernemen wat hij reeds ontdekt had.
„Dus u denkt, dat we den moordenaar niet onder de huisge-
nooten moeten zoeken", vroeg de rechter van instructie.
„Dat moeten we zeker niet," was het antwoord.
„Mij dunkt ook dat daarover nauwelijks twijfel kan bestaan,"
sprak de officier van justitie. „De gebroken vensterruit zegt in dit
opzicht genoeg. Maar wel geloof ik dat de misdadiger in huis een
medeplichtige gehad heeft. Wie zou dat kunnen zijn
„Die vraag kan niet beantwoord worden, alvorens we heel het
dienstpersoneel in verhoor hebben genomen," meende de rechter
van instructie.
Dat verhoor begon spoedig.
Allereerst was de beurt aan de juffrouw van gezelschap, Frida
Fernow. Zij was een slank meisje met zeer mooie, regelmatige
gelaatstrekken, en ze zou ongetwijfeld een schoonheid hebben
mogen heeten, wanneer niet een trek van innig verdriet als een
zware schaduw over haar gelaat had gelegen.
De rechter van instructie verzocht haar plaats te nemen en
begon na de gewone formaliteiten haar over de gebeurtenissen
vao den afgeloopen nacht te ondervragen. Ze wist er maar weinig
van. Zooals zij vertelde, was ze eerst door de kreten van Walter
Fehrmann opmerkzaam geworden. Haastig was ze toen naar de
kamer der oude mevrouw gesneld om daar naast het lijk van
haar arme meesteres bewusteloos neer te zinken. Spoedig echter
was ze weer bijgekomen, en na gehoord te hebben wat er gebeurd
was, naar haar kamertje teruggekeerd.
„Bent u hier al lang in huis," vroeg de rechter van instructie.
„Bijna drie jaren."
„En hebt ge nog bekenden, met wie ge omgaat
„Zoo goed als niemand."
„Ik moet u dringend verzoeken, mij op dit punt zou nauwkeurig
mogelijk in te lichten. Het is namelijk zeer waarschijnlijk, dat de
moord gepleegd is door iemand, die wel niet hier in huis woonde,
maar toch met de gewoonten van mevrouw Fehrmann bijzonder
goed bekend was, en die van een der huisgenooten zijn inlichtingen
kreeg. Nu zij het verre van mij te denken dat
u aan deze afschuwlijke misdaad medeplichtig
geweest zijt of ze althans bevorderd zoudt heb
ben. Maar het zou ook mogelijk kunnen zijn
dat gij zonder het zelf te weten, den moorde
naar inlichtingen gegeven hebt, en daarom
dien ik nauwkeurig te weten, wie gij in de
laatste weken ^gesproken hebt."
Wordt vervolgd
VAN DE'BEGRAFENISPLECHTIGHEDEN TE LONDEN:
bij de overbrenging van het lijk van koning Edward VII van Buckinghampalace naar Westminster
Hall, waar het stoffelijk overschot werd te praal gelegd, volgden de nieuwe Koning en zijn vier
oudste zonen de kist, welke op een affuit gelegd was, te voet. Z. M koning George V was daarbij
in de uniform van admiraal, de hertog van Cornwall en prins Albert waren in het costuum van
marinecadet. De „beafeaters" of koninklijke hellebaardiers, in hun historisch costuum, omringden
de vorstelijke personen.
Ook een quitantie. Een Amerikaansche dokter
bood den executeur testamentair van een over
leden patiënt de rekening aan. Deze trok een
zeer bedenkelijk gezicht toen hij het totaal
cijfer zag, want de overledene had een groot
vermogen achtergelaten en de geneesheer had
hier blijkbaar duchtig rekening mee gehouden.
De dokter dien het sarcastisch gebarenspel
van den executeur eindelijk begon te vervelen,
zeide ten slotte: „Verlangt ge wellicht dat ik
mijn rekening beëedige?"
„Dat is niet noodig," antwoordde de aange
sprokene, »de dood van den overledene bewijst
volkomen, dat hij van uwe geneeskundige dien
sten gebruik heeft gemaakt 1"
De luie barbier. Een barbier schoor een zijner
klanten zoo langzaam, dat deze eindelijk on
geduldig werd en uitriep:
Is me dat een manier van scheren hier,
barbier 1 Ik voel mijn baard op mijn linker
wang groeien, terwijl ge bezig zijt de rechter
te scheren I