232
MAANDAG 20 DECEMBER 1948.
Voorstel met betrekking tot het voorbereidend
(Knuttel e.a.) lager onderwijs.
De heer Knuttel ziet zich na deze woorden van de heer
Wilmer genoodzaakt tegen diens motie te stemmen. Hier
wordt getracht de Raad moreel te binden; dat kan spreker
niet aanvaarden.
De heer Woudstra ontkent, dat deze motie geen zin zou
hebben. Het College heeft zich inderdaad uitgesproken voor
de financiële gelijkstelling, zodra deze mogelijk is. De Raad
heeft zich echter in het geheel nog niet uitgesproken. Wanneer
nu de zaak van de financiële gelijkstelling aan de orde komt,
is het niet gezegd dat daar nog dezelfde Raad of hetzelfde
College zit; daarom acht spreker een uitspraak in deze zin
van belang, opdat een latere Raad daaraan herinnerd kan
worden.
De heer Vos maakt bezwaar tegen de redactie van de
motie. Daarin staat nl. „zo spoedig mogelijk", zonder enige
nadere voorwaarde. Dit kan ook betekenen: als het financieel
nog niet mogelijk is. Men moet nu de motie interpreteren
uit de bedoelingen van de heer Wilmer en van de Wethouder.
Spreker zou zich er mee kunnen verenigen, wanneer er in
de motie stond: wanneer dit financieel mogelijk is, maar niet
wanneer er staat: zo spoedig mogelijk.
De heer D. J. van Dijk zegt, dat tegen de woorden „financiële
gelijkstelling" niet het minste bezwaar bestaat, maar wat
betekent hier zo vraagt spreker, het begrip „financiële gelijk
stelling"?
De heer Woudstra wijst er op, dat er staat „gebaseerd op
het principe".
De heer D. J. van Dijk gaat hiermede dan geheel accoord.
De heer Wilmer zegt, dat wanneer uit de financiële gelijk
stelling consequenties zouden moeten worden getrokken, die
onbillijk zijn, dan ook naar het inzicht van de heer Woudstra
en spreker die consequenties niet getrokken zouden moeten
worden, wanneer dat financieel niet mogelijk was. Het is
niet éen pijnlijk maar een verheugend moment, wanneer deze
motie aangenomen zou worden. Met „zo spoedig mogelijk"
bedoelt spreker, dat zo spoedig als het kan gebeuren zijn wens
zal moeten worden ingewilligd.
Voorstel met betrekking tot het voorbereidend
(Voorzitter e.a.) lager onderwijs.
De gewijzigde motie van de heren Wilmer en Woudstra
wordt aangenomen met 23 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen de heren Knol, van Oijen, Lombert, Balke-
stein, van Iterson, Hordijk, Riemens, Wilmer, Aalders,
Riedel, Ligtvoet, van der Kwaak, Jongeleen, van Schaik,
Menken, Knetsch, A. van Dijk, D. J. van Dijk, Woudstra,
de Hosson, Goslings, Hendriks en Kortmann.
Tegen stemmen de heren van Weerlee, Eigeman, mevrouw
van Staveren, de heren Schüller, van Weizen, Piena, Knuttel,
Vos, Key, mevrouw Braggaar en de heer Smit.
Wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
(De heer Frohwein was tijdens de stemming niet meer ter
Vergadering aanwezig.)
Vervolgens wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming op voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten,
de aan de heer van Weizen toegestane interpellatie betreffende
de toeslag op de lonen en salarissen van het gemeenteper-
soneel aan te houdentot de volgende vergadering.
De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De Voorzitter antwoordt op de opmerking van de heer
Knuttel in de raadsvergadering van 22 November, 1948
betreffende het verwijderen door de politie uit een etalage
van een postzegel met een reproductie van de schilderij
Maja van de Spaanse schilder Goya, dat dit geval zich een
kleine 20 jaren geleden heeft afgespeeld.
De heer Knuttel had dit voorval genoemd op gezag van
het tijdschrift „Kroniek voor Kunst en Cultuur".
De Voorzitter wenst de Raadsleden een gezegend Kerstfeest
en een zalig uiteinde en sluit, niemand meer het woord
verlangende, de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.
X
i