MAANDAG 22 NOVEMBER 1918.
211
Bebouwing van het terrein van de v.m. Leidse
(Hendriks e.a.) Katoenmaatschappij aan de Herengracht.
De heer Hendriks wijst er op dat het oorspronkelijke plan
door Gedeputeerde Staten ter zijde is gelegd op formele
gronden, niet omdat de bestemming van dit terrein niet
overeenkwam met het inzicht van Gedeputeerde Staten,
maar omdat de stukken niet voldeden aan de eisen van de
Woningwet. Daarna is door de gemeente Leiden een nieuw
plan ingediend, hetwelk dit terrein bestemde voor de bouw van
openbare gebouwen, en niet meer voor woningbouw. Gedepu
teerde Staten hebben dus geen bezwaar gemaakt tegen het
oorspronkelijk plan omdat het woningbouw op dit terrein
beoogde. Nu is de grond eigendom van het Rijk en hoewel
het Rijk geen bezwaar zou hebben tegen ruiling met een
ander terrein kan, op grond van het feit dat er nog geen
betreffend uitbreidingsplan is en dus nog geen grond elders
aan de Raad van Arbeid aangeboden kan worden, thans
niet over het betrokken terrein worden beschikt. Daarom
kan op dit moment het verzoek van de woningbouwvereniging
„Eensgezindheid" niet worden ingewilligd en kan het ant
woord thans niet anders dan afwijzend zijn.
De heer Jongeleen heeft zoeven wel een vergelijking gemaakt
tussen de uitvoering van het spoorwegplan en de bouw van
de openbare gebouwen, maar heeft niet gezegd, dat daarbij
van gelijkheid sprake is. De gang van zaken bij de Raad
van Arbeid doet eerder een uitbreiding dan een inkrimping
van de werkzaamheden bij die instelling verwachten; de
beschikbare kantoorruimte is daar zo klein, dat men er
nauwelijks zijn werk kan verrichten. Het is niet uitgesloten,
dat het Rijk reeds over een paar jaar beslist, dat een nieuw
gebouw op het terrein moet worden gezet. De gemeente
kan de grond terugkopen van het Rijk of het Rijk er andere
grond of een gebouw voor in de plaats aanbieden, maar in
elk geval zal het de gemeente geld kosten. Spreker zou bereid
zijn dit offer te brengen, indien de gemeente anders
50 woningen minder kreeg toegewezen. Zo is het echter niet.
De heer Lombert: Wel vlugger!
De heer Jongeleen acht dit best mogelijk. Spreker erkent,
dat het mogelijk is uitbreidingsplannen te wijzigen. Wanneer
echter de gemeente een terrein heeft bestemd voor openbare
gebouwen dan moeten er wel ze.r klemmende redenen aan
gevoerd kunnen worden om die beslissing te veranderen.
Gesteld, dat Gedeputeerde Staten bereid zijn de wijziging
goed te keuren, dan nog is de af te leggen weg zeer lang,
indien men er arbeiderswoningen wil bouwen. Hierop is
echter niet het bezwaar van het College gebaseerd. Het College
staat op het standpunt, dat gebouwen van algemeen nut in
het centrum van de gemeente moeten worden gebouwdwat
dit betreft, kan men misschien nog van mening verschillen
met betrekking tot het gebouw voor de Sociale Dienst,
maar zeker niet ten aanzien van het gebouw voor de Genees
kundige- en Gezondheidsdienst. Daarom is het van belang
dit terrein te reserveren voor de stichting van openbare
gebouwen, hetgeen ook in aesthetisch opzicht, gelet op dë
omgeving, beter zou zijn. De heer Lombert zou in aesthetisch
opzicht de voorkeur geven aan de bouw van middenstands
woningen ter plaatsein verband met het feit, dat daar een
grote fabriek wordt gebouwd en dat er reeds een kerk staat,
zou spreker er echter in aesthetisch opzicht de voorkeur
aan geven aldaar een gebouw van algemeen nut te stichten
door de hoge brug in de nabijheid zouden eventueel daar
te bouwen middenstandswoningen zeer in de verdrukking
komen. Spreker meent dan ook het standpunt van het College
te moeten handhaven; deze terreinen moeten gereserveerd
blijven voor openbare gebouwen.
De heer van Weizen heeft zich bereid verklaard met het
praeadvies van het College mee te gaan, maar zou niet willen
dat dit terrein ten eeuwigen dage braak zou blijveu liggen.
Daaromtrent kan spreker echter geen enkele toezegging
doen; spreker weet niet, of het zes of zeven jaren zal duren,
vóórdat tot stichting van een openbaar gebouw zal kunnen
worden overgegaan; het is zeer goed mogelijk dat het iets
langer zal duren. Ten aanzien van de vraag van wel of geen
woningbouw heeft het College echter zijn standpunt bepaald;
daaromtrent behoeft de Raad zich niet ongerust te maken.
De heer Stolp zal uit sprekers betoog wel hebben begrepen,
dat het in deze niet gaat om de toewijziging van meer
woningen; was dit wel het geval, dan zou het College de
Raad een ander voorstel hebben gedaan.
Wordt met 27 tegen 7 stemmen besloten:
a. het voorstel-Lombert niet aan te nemen.
b. het verzoe,k van de woningbouwvereniging „Eens
gezindheid" af te wijzen.
Bebouwing van het terrein van de v.m. Leidse
(Weizen e.a.) Katoenmaatsehappij a. d. Herengracht; e.a.
Vóór stemmen: de heren van Weerlee, Piena, Erohwein,
van Schaik, Jongeleen, van der Kwaak, Menken, van Weizen,
Knetsch, Woudstra, Goslings, D. J. van Dijk, Vos, Balkestein,
Riemens, Hendriks, Key, Knuttel, Smit, mevrouw Braggaar,
de heer Stolp, mevrouw van Staveren, de heer van Iterson,
mevrouw Yijlbrief, de heren Eigeman, Riedel en Knol.
Tegen stemmen: de heren Wilmer, Aalders, de Hosson,
Kortmahn, Lombert, A. van Dijk en Schüller.
(Tijdens de behandeling van dit agendapunt zijn de heren
Kortmann en Knuttel ter vergadering gekomen.)
XYa. Voorstel tot het beschikbaar stellen van gelden ten
behoeve van bet treffen van voorzieningen in het gebouw
van de Geneeskundige Dienst aan de Nieuwe Mare No. 13a.
(215)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
NVI. V oorstel tot het verhogen van de bijdrage in het tekort
van het volksbadhuis van de woningbouwvereniging „de
Eendracht" over het exploitatie jaar 1946/1947. (200)
De heer van Weizen is wel enigszins teleurgesteld, dat
blijkens het Ingekomen Stuk het College een eventuele
verhoging van de tarieven voor het badhuis koppelt aan de
positie van het personeel van het badhuis. De maximum-
bijdrage van de gemeente ad 7.450.in het exploitatie
tekort van het badhuis is nog nooit uitgekeerdnu het nood
zakelijk is deze bijdrage in het tekort te Verhogen tot boven
het maximum, wordt het vraagstuk van de dekking van het
tekort onmiddellijk vastgekoppeld aan een verhoging van
het tarief. Spreker zou gaarne gezien hebben dat deze beide
zaken los van elkaar worden behandeld.
De heer Jongeleen zegt, dat in 1923 de maximum bijdrage
van de gemeente in het tekort op de exploitatie-rekening
van het badhuis bepaald i? op 7.450.Dit maximum
is indertijd gebaseerd op de toenmalige wijze van exploitatie;
aan het badhuis waren toen werkzaam een echtpaar en een
werkster. Nu is het bestuur van deze vereniging tot een
andere wijze van exploitatie gekomen in verband met de
moeilijkheden, die er bij de exploitatie van dit badhuis
gerezen zijn, welke spreker ook erkent. Men kan echter het
College nu niet kwalijk nemen, zoals de heer van Weizen
doet, dat het dit nu naar voren brengt; dat is logisch; het
College moet de wijze van exploitatie bezien aan de hand
van de feiten. De verhoging van dit tekort wordt niet alleen
Veroorzaakt door de stijging van de lonen, maar o.a. ook door
de extra-afschrijvingen, die stellig ook wel nodig zijn.
Wanneer nu de bijdrage van de gemeente op een maximum
bedrag is gesteld en men overschrijdt dit bedrag, tengevolge
van het feit, dat het tekort groter is, dan wil het College
de oorzaken daarvan toch onderzoeken!
Indien de voortdurende tewerkstelling van het echtpaar
noodzakelijk blijkt, zal het College moeten nagaan, of de
exploitatie op deze wijze kan worden voortgezet en of de
Raad bereid is ook in het vervolg een overschrijding van het
in 1923 vastgestelde maximum toe te staan.
De heer van Weizen constateert, dat het verschil van mening
kennelijk hierin ligt, dat de Wethouder de nadruk legt op
de veranderingen in de exploitatie. De Wethouder in die
gedachtengang volgende, moet spreker hem gelijk geven.
De zaak heeft echter ook een andere kant. Het badhuis
vervult namelijk een zeer belangrijke sociale functie, die
sinds 1923 niet van aard, maar wel van omvang is veranderd.
De uitbreiding spreekt een woordje mee bij de beoordeling
van de verschillende factoren, die hierbij in het spel zijn.
Indien spreker deze factoren ook op de rekening mag plaatsen,
spreekt het vanzelf, dat de uitkomsten tot een andere conclusie
leiden dan nu wordt voorgesteld. Met het oog op de taak,
die de gemeente bij de handhaving van de volksgezondheid
heeft en gezien het feit, dat het maximum van de bijdrage
in het tekort reeds 25 jaar geleden is vastgesteld, moet de
Raad in deze tijdsomstandigheden zeker overgaan tot het
verhogen van de bijdrage.
Moet de positie van het personeel voorop worden gesteld
of dient zij afzonderlijk te worden bezien? In eerste instantie
waren sprekers bezwaren gericht tegen de wijze, waarop het
College deze vraag beantwoordde en deze bezwaren handhaaft
spreker.
r-.-i:' -■ i:d>