MAANDAG 22 NOVEMBER 1948.
209
Benoeming lid van de Commissie van Toezicht op de
(Balkestein e.a.) Gein. Werkplaats; e.a.
De heer Balkestein verklaart de benoeming aan te nemen.
VII. Benoeming van een plaatsvervangend lid van de
Commissie van Advies betreffende arbeids- en dienstvoor-
vvaarden van personeel in dienst der gemeente Leiden (vacature
Robbers).
De heer Woudstra vestigt namens de protestants-christelijke
Raadsfractie voor deze vacature de aandacht op de heer
Balkestein.
Wordt benoemd met algemene (29) stemmen de heer
Balkestein.
De heer Balkestein verklaart de benoeming aan te nemen.
VIII. Benoeming van een tijdelijk leraar in de wiskunde
aan het Stedelijk Gymnasium. (193)
Wordt benoemd met algemene (29) stemmen, met ingang
van 1 Januari 1949 en voorlopig tot het einde van de cursus
1948/1949 de heer Ir G. A. Oosterkolt.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
(De heren Riemens, Hendriks en Key komen na de stemming
ter vergadering; de heren Kortmann en Knuttel zijn nog
niet ter vergadering aanwezig).
V IIIa. V oorstel tot wijziging van de naam van de Commissie
van Fabricage in „Commissie van Openbare Werken". (214)
IX. Voorstel tot bet overplaatsen van de onderwijzeres
Mej. C. M. de Vries naar de Meisjesschool voor U.L.O. (194)
X. Voorstel tot bet beschikbaar stellen van gelden voor de
aanschaffing van leerboeken voor bet vak aardrijkskunde
in bet tweede en derde leerjaar van de gemeentelijke scholen
voor uitgebreid lager onderwijs. 19ï>)
XI. Voorstel tot het verlenen van medewerking aan bet
Bestuur van de Inrichting voor Liefdadigheid voor B.K. tot
aanschaffing van leermiddelen ten behoeve van zijn school
voor gewoon lager onderwijs aan de Potgieterlaan. (196)
XII. Voorstel tot bet verlenen van medewerking aan bet
Bestuur van bet Gesticht „De Voorzienigheid" tot stichting
van een school voor gewoon lager onderwijs. (197)
XIII. Voorstel lot bet uitspreken van de noodzakelijkheid
van de oprichting en instandhouding van eeii opleiding voor
kleermakers aan de Vakavondschool, verbonden aan de
Ambachtsschool. (199)
XIV. Voorstel tot bet uitspreken van de noodzakelijkheid
van bet toevoegen van een vak aan bet leerplan van de Vak
school voor Meisjes en aan dat van de B.K. Vakschool. (199)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen Villa tot en
met XIV besloten.
XV. Praeadvies op het voorstel-Lombcrt en op het adres
van de woningbouwvereniging „Eensgezindheid" inzake het
behouwen van het terrein van de voormalige Leidse Katoen
maatschappij aan de Herengracht. (194)
De heer Lombert, die door het praeadvies zeer teleur
gesteld is, kan de argumenten van het College niet onder
schrijven. Spreker blijft van mening, dat het plaatsen van
grote gebouwen op dit terrein allerminst een gunstige op
lossing kan worden genoemd uit een stedebouwkundig
oogpunt, nu aan de Herengracht uitsluitend particuliere
woningen van geringe, althans middelmatige hoogte staan,
terwijl openbare gebouwen gemeenlijk van niet geringe
hoogte zijn. In het bestaande stadsbeeld zou een aanvulling
met zgn. middenstandswoningen, gelijk reeds enkele op zeer
verdienstelijke wijze in de naaste omgeving van dit terrein
tot stand kwamen, heel wat gelukkiger kunnen worden
genoemd.
Indien aan de zijde van de Oranjegracht aansluiting aan
de bestaande toestand werd verkregen door de bouw van
arbeiderswoningen in de geest van het door de woningbouw
vereniging „Eensgezindheid" ingediende schetsplan, dan
zou dit leiden tot een afdoende en doelmatige verbetering
Bebouwing van het terrein van de v.m. Leidse
(Lomhert e.a.) Katoenmaatschappij aan de Herengracht.
van het stadsbeeld en zou ook een stap worden gezet op de
lange weg van de opheffing van de woningnood. In dit ver
band vraagt spreker zich weieens af, of steeds moet worden
doorgegaan met de uitholling van het oude stadsgedeelte.
Door het ontbreken van enigermate behoorlijke toegangs
wegen is het terrein allerminst geschikt voor de bebouwing,
welke door het College wordt beoogd: de zeer lastige bruggen
over de Herengracht en de nauwe Groenesteeg kan men toch
moeilijk in het kader van openbare gebouwen passende
toegangswegen noemen, evenmin als de Langestraat, welke
geheel van aspect zou moeten veranderen om hiervoor
enigermate in aanmerking te kunnen komen. Alleen de buiten
het centrum gelegen Zijlsingel blijft als behoorlijke toegangs
weg over.
Indien het terrein niet voor openbare gebouwen wordt
bestemd, heeft de aanleg van een parkeerterrein in dit stads
gedeelte geen zin meer. Bij handhaving van het bestaande
uitbreidingsplan is het denkbeeld, hier een parkeerterrein
aan te leggen, evenmin gelukkig, tenzij er een vaste politie
post aan wordt verbonden.
Al deze beschouwingen hebben alleen practische waarde,
indien men van oordeel is, dat er enige redelijke kans bestaat
om thans tot bebouwing van het terrein in de zin van het
bestaande uitbreidingsplan over te gaan; deze practische
waarde ontbreekt evenzeer in het praeadvies. Men behoeft
geen pessimist te zijn om met bijna wiskundige zekerheid te
kunnen vaststellen, dat de eerste vijf, zes jaar geen kans op
verwezenlijking van deze bouwplannen bestaat, met als
enig logisch gevolg, dat dit terrein even zovele jaren onbenut
en braak zal blijven liggen. Wanneer het College dus zegt,
dat het de bedoeling is de percelen B en C, die gemeentelijk
eigendom zijn, te gebruiken voor huisvesting van enkele
gemeentelijke diensten, welker huisvesting reeds thans zeer
onvoldoende moet worden geacht, dan voegt het er wijselijk
aan toe: „zodra zulks mogelijk zal zijn". Deze toevoeging
betekent derhalve een uitstel van vele jaren. Volgens het
praeadvies ontbreekt ook hier de mogelijkheid om een ander
voor dit doel geschikt terrein te vinden, maar spreker mag
dan deze zinsnede terecht aanvullen met de woorden:
„evenals de mogelijkheid ontbreekt om de nodige gebouwen
op het daarvoor gedachte terrein tot stand te brengen".
Spreker betreurt dat de gedachten van het College blijven
verwijlen in een meer of minder ver verwijderde toekomst.
Vervolgens zegt het College, dat naar te verwachten is in de
behoefte aan bouwterreinen voor woningbouw voldoende zal
kunnen worden voorzien, maar het voegt daaraan toe: in de
komende jaren. Dus ook hier weer: in de toekomst.
In tegenstelling met het College acht spreker het geheel
onjuist om dit terrein, waarvan noch het Rijk noch de ge
meente de eerste jaren gebruik zullen kunnen maken ter
bereiking van het beoogde doel, al die jaren braak te laten
liggen. Met het oog op de grote woningnood moet juist op dit
terrein zo spoedig mogelijk de zo dringend noodzakelijke
woningbouw plaats hebben, met als tweede voordeel een
practische verbetering van het stadsbeeld. In de jaren,
gedurende welke het onmogelijk blijft, openbare gebouwen te
stichten, heeft het College dan ruimschoots gelegenheid om
naar geschikte terreinen zowel voor zich zelf als voor het
Rijk uit te zien. De vooruitzichten in dit opzicht zijn werkelijk
niet ongunstig. In verband met de stationsplannen bestaan
er zeer zeker mogelijkheden tot uitbreiding van het grond
bezit van de gemeente; spreker wijst op de reservering van
gronden voor openbare gebouwen in het plan „Leiden-
Zuidwest"; zelfs zal zich nog wel de mogelijkheid voordoen,
aan het Rijk een terrein of een gebouw in het centrum van
de stad aan te bieden in ruil voor het terrein aan de Heren
gracht. Spreker denkt hierbij aan het terrein aan de Gorte
straat of aan dat andere gebouw, dat hij niet nader behoeft
aan te duiden; het College weet ongetwijfeld wel, welk
gebouw spreker hierbij op het oog heeft. Spreker neemt
gaarne aan dat het College op het ogenblik geen mogelijkheid
ziet om het Rijk een ander geschikt terrein aan te bieden,
maar hij kan niet inzien dat in de naaste toekomst de gelegen
heid hiertoe zich niet zou voordoen. Daarom geeft spreker
de Raad in overweging het afwijzend praeadvies van het
College op sprekers voorstel niet te aanvaarden, en daardoor
het College er toe te brengen, zich nader over dit vraagstuk
te beraden en met andere voorstellen dienaangaande te
komen.
De heer Jongeleon-erkent, niet precies te weten, wanneer
men aan de bouw van de openbare gebouwen toe zal zijn,
maar acht het volstrekt niet uitgesloten, dat men eerder
met de bouw van het gebouw voor de Gemeentelijke Genees
kundige- en Gezondheidsdienst zal kunnen aanvangen dan
men thans verwacht. Ook in de debatten over het spoorweg-