MAANDAG 2 AUGUSTUS 1948.
171
Rondvraag.
(Menken e.a.)
deze hulp in de huishouding wordt betaald een salaris van
20.per week. De Anna-Kliniek betaalt aan dergelijke
krachten 15.tot 22.per week, het Academisch
Ziekenhuis 24.per week. Waar het door al deze inrich
tingen aan dergelijk personeel betaalde salaris blijkbaar nu
eenmaal noodzakelijk is om een dergelijke kracht te kunnen
krijgen, heeft het College geen protest hiertegen aan het
bestuur van het kleuterdagverblijf „Margriet" doen uitgaan.
In vergelijking met de door spreker genoemde, door andere
instellingen betaalde salarissen, is 20.niet een loon
waartegen men bezwaar zou moeten maken.
De heer Knetseh vraagt, of voor de ambtenaren van de
gemeente Leiden reeds gevolg is gegeven aan de mededeling
in de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van
1 April 1948, no. 33591, dat aan ambtenaren, die kinderen
van 18 tot 20 jaar hebben, die dagonderwijs genieten, kinder
toeslag kan worden uitbetaald. De gezinnen van deze ambte
naren zullen het bedrag van de kindertoeslag vermoedelijk
in deze tijd wel nodig hebben.
Vervolgens herinnert spreker er aan, dat in 1942 enige
personen zijn afgevoerd van de lijst van ambtenaren, die voor
promotie in aanmerking kwamen; deze personen waren in
die tijd te goede vaderlanders. Na de verdrijving van de
Duitsers zijn deze personen wel bevorderd, doch eerst drie
of vier jaar na de datum, waarop zij reeds voor bevordering
in aanmerking waren gekomen. In deze jaren is hun het
hogere loon, dat aan de hogere rang is verbonden, niet
uitbetaald; zij hebben derhalve schade geleden. Spreker
vraagt, of het mogelijk is, hun het verschil alsnog uit te betalen
dan wel aan de promotie terugwerkende kracht te verlenen.
Bij de behandeling van de gemeentebegroting voor 1948
hebben de heer Schriller en spreker een motie met betrekking
tot de vacantieregeling van het verplegend personeel van
Endegeest ingediend. Op het ogenblik is deze regeling nog
niet veranderd en is er, voor zover spreker bekend, ook nog
niet over een verandering gesproken. Spreker vraagt, -of het
mogelijk is, dat deze regeling alsnog spoedig wordt besproken.
De heer Menken antwoordt op de eerste vraag van de heer
Knetseh, dat in een verordening, welke verband houdt met
de nieuwe salarisregeling en de Baad binnenkort ter goed
keuring zal worden aangeboden, ook een regeling van de
kindertoeslag is opgenomen. De enkele personen, die in
moeilijkheden zaten, hebben zich bij deze mededeling neer
gelegd, toen zij zich tot het gemeentebestuur wendden.
Als antwoord op de tweede vraag deelt spreker mede, dat
sinds enkele maanden van de zijde van het College pogingen
worden ondernomen om deze gehele materie bij alle takken
van dienst te onderzoeken. Het College zal, zodra de uit
komsten van dit onderzoek bekend zijn, nagaan welke
gedragslijn moet worden gevolgd om deze enkele ambtenaren
schadeloos te stellen.
De derde vraag klinkt spreker heel vreemd in de oren,
omdat hij enkele maanden geleden namens het College een
vergadering van de dienstcommissie heeft bijgewoond, waarin
de vacantie van het verplegend personeel niet alleen is
besproken, maar ook is geregeld. De zaak is volkomen in
der minne geschikt in die zin, dat de vacantieregeling is
veranderd overeenkomstig de wensen van het verplegend
personeel.
De heer Knetseh leidt hieruit af, dat hij verkeerd is ingelicht.
De heer Wilmer vraagt, of de aanbesteding van de bouw
der woningen, tot welker stichting de Baad in de vorige
vergadering heeft besloten, zeer spoedig zal plaats hebben
en, zo neen, waarom zij dan nog langer moet uitblijven.
Kan de Baad, aldus vraagt spreker vervolgens, verwachten,
dat spoedig een voorstel zal worden gedaan tot de bouw van
het aantal woningen, dat nog resteert van 1947? Spreker
hoopt dat op deze vragen een duidelijk antwoord zal kunnen
worden gegeven.
De heer Jongeleen hoopt op deze vragen in de volgende
raadsvergadering antwoord te zullen geven; het lijkt hem
niet goed daarop op het ogenblik verder in te gaan.
De heer Riedel constateert een zeker gebrek aan verant
woordelijkheidsgevoel bij de Baad; deze heeft tot taak de
voorstellen van het College naar hun waarde te toetsen, in
de eerste plaats in de commissies en in de fracties. Aldaar
wordt dus ten aanzien van deze voorstellen, die aan de Baad
Rondvraaq.
(Riedel e.a.) 1
worden voorgelegd, het belangrijke, voorbereidende werk
gedaan. De practijk van de laatste tijd geeft echter te zien
een uit den treure herhaald debatzo b.v. over de woningbouw;
daaraan worden vele uren besteed, doch in de meeste gevallen
wordt dan het voorstel van het College zonder hoofdelijke
stemming en ongewijzigd aanvaard. Dit nu is een onzakelijke
en bovendien onvruchtbare wijze van behandeling door een
Gemeenteraad. De Raadsleden ieder afzonderlijk dragen de
verantwoordelijkheid voor hun daden niet alleen tegenover
de partij, die zij vertegenwoordigen, en tegenover de kiezers,
door welke zij afgevaardigd zijn, maar ook tegenover hun
mede-Raadsleden, nl. voor de verprate uren die verloren uren
worden, waardoor bovendien aan de waardigheid van de
Baad tekort gedaan wordt.
Daarom doet spreker een dringend beroep op Wethouders
en Raadsleden hij maakt voor zich zelf geen uitzondering
om beknopt en zakelijk te spreken, indien spreken is geboden,
om niet in herhalingen te vervallen, of polemiek te voeren
voor gelijkhebberij of ter onderlinge bestrijding.
De weerlegging van tegen voorstellen aangevoerde argu
menten late men aan de Wethouders over, al sluit dit niet
uit, dat enig onderling debat in tweede instantie, doch ook eerst
dan, zijn nut kan hebben en ophelderend kan werken. Doch
ook dan zakelijk, kort en zonder in herhalingen te vervallen.
De Voorzitter beveelt spreker aan, iets van zijn tolerantie
prijs te geven. Een democratische wijze van behandeling
behoeft een strakkere lijn niet uit te sluiten.
De heer Knol vestigt de aandacht op het zeer gevaarlijke
kruispunt Breestraat-Steenschuur-Korevaarstraat; men moet,
wanneer men naar de Breestraat gaat, een groot gedeelte links
houden alvorens te kunnen oversteken. Het uitzicht daar
ter plaatse wordt ook absoluut belemmerd door de zeer vele
auto's, welke altijd staan voor het pand van Van Gend en
Loos; deze auto's staan ook vaak gedeeltelijk op het trottoir.
De opeenhoping van deze en dergelijke vervoermiddelen daar
is vaak meer dan ergerlijk, nog afgezien van het feit, dat deze
toestand daar op de Breestraat buitengewoon onaesthetisch
aandoet.
De heer Jongeleen erkent, dat de opmerking van de heer
Knol over het verkeersknooppunt volkomen juist is. De heer
Key heeft reeds enige malen dezelfde opmerking gemaakt.
De zaak is tweemaal in de Verkeerscommissie besproken.
De Inspecteur van het Verkeer heeft van deze commissie de
opdracht ontvangen, daaromtrent een rapport samen te
stellen. Het is echter een van de moeilijkste problemen. Men
heeft advies gevraagd aan verkeersspecialisten in andere
plaatsen, maar ook zij hebben geen juiste oplossing kunnen
geven.
Alleen door het parkeren voor het pand van Van Gend
en Loos in de Breestraat te verbieden kan men de door de
heer Knol omschreven, daar bestaande bezwaren uit de
weg ruimen. Het parkeerverbod zou het echter de firma
Van Gend en Loos onmogelijk maken, haar bedrijf daar ter
plaatse voort te zetten. Naar sprekers mening ligt het niet
op de weg van het gemeentebestuur een zaak, die zich speciaal
belast met het vervoer, het bestaan onmogelijk te maken.
De heer Sehiiller klaagt over de spaarzame openbare ver
lichting. De straatverlichting wekt de indruk, dat men op
het ogenblik aan het sparen is voor feestelijke gelegenheden.
In andere plaatsen heeft men een bijna normale verlichting.
Spreker v raagt, of het niet mogelijk is, ook in Leiden de
openbare verlichting uit te breiden.
De Voorzitter zal deze aangelegenheid met de daarbij
betrokken Directeur bespreken.
De heer Aalders vraagt of het mogelijk is, de zgn. ijsco-
wagentjes op enige afstand van de lagere scholen te houden.
De snoepzucht tiert welig en de verleiding wordt voor de
kinderen wel heel groot, wanneer zij bij het verlaten van het
schoolgebouw tegen zo'n wagentje aanlopen. Het zou spreker
aangenaam zijn, indien voor het volgende jaar voor dit
jaar heeft het geen zin meer een maatregel, als door hem
bedoeld, werd genomen.
De Voorzitter antwoordt, dat de ouders van de school
gaande jeugd de oplossing van deze moeilijkheid meer in
handen hebben dan het College.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.