170 MAANDAG 2 AUGUSTUS 1948. Vaststelling van een verordening betreffende de (Knol e.a.) gemeentelijke accountantsdienst. voerig in deze commissie en meer in het bijzonder door de daarvoor aangewezen organen met spreker besproken. Juist de redactie van artikel 2 kon de goedkeuring van alle leden der commissie niet wegdragen; bij terugwijzing kan zij deze materie nog eens in haar geheel bezien. Immers, wanneer dit voorstel thans door de Raad wordt behandeld, zal daarover een uitgebreide discussie plaats vinden, terwijl heb dan later hoogstwaarschijnlijk toch weder om in handen van de Commissie voor de Financiën zal moeten worden gesteld. Deze verordening is met zorg samen gesteld; ongelukkigerwijze is 's mensen vermogen om zijn gedachten omtrent een moeilijke materie op schrift te stellen nu eenmaal beperkt, zodat er altijd nog punten in blijven, welke voor verbetering vatbaar zijn. Zo heeft spreker b.v. ook reeds gevoeld het bezwaar, dat bij de Raad tegen art. 2 blijkt te bestaan en het zal voor de Raad zeer moeilijk zijn dit punt goed te regelen. Nu door verscheidene Raadsleden amendementen zijn ingediend, zullen bij dit voorstel allerlei moeilijke kwesties aan de orde komen, waarvan sommige bovendien vanuit een staatsrechtelijke gezichtshoek zullen moeten worden bekeken; daarom achten de heer Riedel en spreker het veel betèr deze zaak eerst nog eens in den brede in de Commissie voor de Financiën te doen bespreken. Te meer lijkt dit wenselijk, omdat de Wethouder van Financiën in deze vergadering niet aanwezig is en het aanbeveling ver dient te weten welk standpunt Burgemeester en Wethouders omtrent sommige kwesties innemen. Bovendien betreft het hier een zeer technische kwestie. De heer Wilmer verzet zich tegen uitstel van behandeling van dit voorstel. Het is toch volkomen ongebruikelijk, dat, wanneer op een bepaald voorstel amendementen zijn inge diend, dit voorstel dan, zelfs zonder dat er een woord over gesproken is, naar een Commissie teruggewezen wordt. De Raad kan toch volkomen in staat zijn, amendementen, die op een voorstel zijn ingediend, te beoordelen. Spreker heeft er in het geheel geen behoefte aan deze zaak nog eens door de Commissie voor de Financiën te doen bezien. Het argument, dat de Wethouder van Financiën thans niet aanwezig is, kan op spreker geen indruk maken, omdat hij dit voorstel tenslotte beschouwt als een voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders ook in die zin, dat de leden van het College ieder afzonderlijk in gelijke mate daarbij betrok ken zijn. Het betreft hier een voorstel dat ingrijpt in het gehele beheer van de gemeente en in alle takken van dienst, en dat niet alleen de Wethouder van Financiën raakt. Spreker wil hier niet het precedent scheppen, dat, wanneer op een voorstel enige amendementen zijn ingediend, dan maar onmiddellijk voorgesteld wordt, de behandeling van dat voorstel te schorsen, zonder dal zelfs gebleken is, dat de behandeling van die amendementen moeilijkheden mede brengt. De heer Riedel bepleit aanhouding van dit voorstel, omdat bij de behandeling van deze buitengewoon belangrijke ver ordening nog enkele moeilijkheden zullen kunnen rijzen. Dit houdt echter in het geheel niet in dat de Commissie voor de Financiën, en ook de heer Knol en spreker, geen waardering zouden hebben voor de amendementen, die door de ver schillende Raadsleden zijn voorgesteld. Het tegendeel is waar. Nog niet heel lang geleden is de Raad bij de behandeling van een verordening in allerlei kleine doolhoven verzeild geraakt, waarom men zich toen de vraag heeft gesteld, of het niet veel verstandiger en vooral zakelijKer zou zijn, de verordening, waarover de Raad anders nog uren zou hebben moeten spreken, naar de commissie terug te wijzen. Ben moeilijkheid, waaraan de Raad niets kan doen, heeft deze keer gelegen in het absenteïsme in de Commissie voor de Financiën. Het is daarom beter, dat de voltallige commissie deze zaak nog eens beziet en de Raadsleden in de gelegenheid worden gesteld, de amendementen vóór de openbare be handeling nader te overwegen. Dit betekent niet, dat deze amendementen niet zullen worden behandeld; de behande ling kan dan echter in de volgende vergadering een vlotter verloop hebben dan nu. De Voorzitter sluit zich aan bij het betoog van de heer Wilmer, die veel heeft gezegd van hetgeen spreker had willen zeggen. In de afwezigheid van de Wethouder van Financiën ziet spreker geen bezwaar, omdat deze zaak in het College voldoende is bezien en tweemaal een punt van discussie in het College heeft gevormd, waarna zij in de Commissie van Financiën is behandeld. De ingediende amendementen zijn misschien met uit zondering van één van principiële aard niet van zo groot Vaststelling van een verordening betreffende de (Voorzitter e.a.) gemeentelijke accountantsdienst; e.a. belang, dat zij niet in deze vergadering zouden kunnen worden besproken. Hoewel het College meent, dat deze zaak rijp voor openbare behandeling is, heeft het geen bezwaar tegen uitstel. De gewijzigde motie van orde van de heren Knol en Riedel, thans luidende: „Ondergetekenden, gezien de ingekomen amendementen op de concept-verordening betreffende de gemeentelijke accountantsdienst te Leiden, stellen voor, Burgemeester en Wethouders te verzoeken, deze ontwerp-verordening terug te zenden naar de Commissie voor de Financiën en de be handeling te verdagen tot de volgende Raadsvergadering", wordt aangenomen met 24 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen: de heren Bigeman, Stolp, Riemens, Ligtvoet, van Weerlee, Riedel, Goslings, D. J. van Dijk, Piena, Schüller, van Weizen, Lombert, van Oijen, Woudstra, Hendriks, Vos, Knuttel, Kortmann, meVr. Braggaar, de heren Smit, Hordijk, Robbers, van Iterson en Knol. Tegen stemmen: de heren A. van Dijk, Knetsch, de Hosson, Menken, van Schaik, Jongeleen, Aalders en Wilmer. Het voorstel met de daarop ingediende amendementen wordt aangehouden tot de volgende vergadering. XXVIII. Voorstel inzake het buiten werking treden van de regelen met betrekking tot de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van de Ontvanger en andere reken- plichtige ambtenaren der gemeente. (138) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIX. Voorstel inzake het verlenen van een uitkering aan het gemeentepersoneel. (142) De heer Piena heeft met grote waardering van dit voorstel kennis genomen. Het is wel zo, dat men het College vaak een duwtje moet geven om het in een bepaalde richting te doen gaan, maar dat het College dit voorstel heeft gedaan, stemt in elk geval tot grote tevredenheid. Spreker hoopt dan ook, dat de Raad zich met dit voorstel zal kunnen verenigen. Wanneer denkt het College, zo vraagt spreker, bij aanne ming van dit voorstel tot het doen van deze uitkering over te gaan? De heer Menken antwoordt, dat volgens de aan het College verstrekte inlichtingen in de loop van deze week het betref fende Koninklijk Besluit zal afkomen; op de betrokken afdeling van de Gemeente-Secretarie ligt alles klaar, zodat wanneer het Koninklijk Besluit verschenen is, de uitbe taling onmiddellijk zal volgen. De heer Piena vraagt of het, wanneer dit Koninklijk Besluit nog langere tijd zou wegblijven, niet mogelijk zou zijn alvast met de uitbetaling te beginnen. Bij verscheidene Overheidsdiensten, b.v. de Posterijen, Telegrafie en Telefonie, heeft deze uitkering reeds plaats gehad. Spreker stelt daarom voor, dit geld bij de volgende loonbe taling te doen uitkeren. De heer Menken geeft in overweging hiermede even te wachten totdat dit Koninklijk Besluit afgekondigd is. De autoriteiten op het Ministerie hebben spreker beloofd dat dit deze week zou geschieden; mocht het langer duren, dan zal het College naar bevind van zaken handelen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter deelt mede, dat het zijn bedoeling is, op Dinsdag 31 Augustus 1948 des namiddags een buitengewone Raadsvergadering te doen houden in verband met het gouden Regeringsjubileum van .Hare Majesteit Koningin Wilhelmina. De Voorzitter vraagt, of thans één der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Menken antwoordt op de door de heer de Hosson in de raadsvergadering van 28 Juni jl. gemaakte opmerking betreffende het salaris van de hulp in de huishouding, aan gesteld door het kleuterdagverblijf „Margriet"dat het bestuur van deze instelling hem heeft medegedeeld, dat aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 4