106
1°. de slechte exploitatie-resultaten van de gemeente
bedrijven, vooral die van de Stedelijke Lichtfabrieken.
Zoals hierboven reeds Werd vermeld werd het verlies van de
Stedelijke Lichtfabrieken voor 1945 voorshands voor
„memorie" uitgetrokken.
Het resultaat is, dat de Gasfabriek over 1945 een verlies
heeft opgeleverd van 794.054.44 en de Electriciteitsfabriek
van 538.861.71, waardoor de gemeenterekening met niet
minder dan 1.332.916.15 in nadelige zin werd beïnvloed.
De exploitatie van het Openbaar Slachthuis sloot over
1945 met een verlies van 85.865.46, d.i. 44.915.46 hoger
dan de raming ad 40.950.
Het verlies van de Reinigingsdienst, geraamd op
ƒ225.891.—, bedroeg ƒ266.223.01, of ƒ40.332.01 meer, dat
van de Ontsmettingsdienst, geraamd op 2.701.bedroeg
7.249.54, of 4.548.54 meer, d.i. tezamen 44.880.55
ongunstiger.
2°. de uitkering uit de eerste afdeling van het Gemeente
fonds, overeenkomstig artikel 3, onder c, der wet van 15 Juli
1929 (S 388), zoals die laatstelijk is gewijzigd, betreffende
de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten,
bleef 24.916.28 beneden de raming ad 1.164.798.
3°. de op de diverse hoofdstukken voor onderhoudswerken
(z.g. fabricage-uitgaven) beschikbaar gestelde gelden werden
in totaal met 85.000.overschreden.
De voor onderhoud van straten en pleinen, waterwerken,
gebouwen enz. beschikbaar gestelde gelden waren ontoe
reikend om in de, in de oorlogsjaren ontstane, achterstand
te voorzien.
4°. de ontvangst ter zake van de Duinwaterleiding, welke
was uitgetrokken op 221.000.bedroeg 175.785.02,
d.i. ƒ45.214.98 minder.
5°. de kosten van de beide Hogere Burger Scholen waren
met inachtneming van de nog te ontvangen en te betalen
gelden, rondƒ 34.800.hoger dan geraamd was, in hoofdzaak
tengevolge van de herziening der salarissen van de leraren enz.
6°. de bijdragen van andere gemeenten in de kosten van
het nijverheidsonderwijs, welke waren geraamd op 28.200.
bedroegen slechts 1.506.88, d. i. 26.693.12 minder.
7°. de uitgaven voor de Gemeentelijke Dienst voor Sociale
Zaken, welke voor 1945 waren geraamd op 1.052.950.
hebben bedragen 1.128.417.49, d. i. 75.467.49 meer.
In verband evenwel met de samenvoeging van de Ge
meentelijke Dienst voor Sociale Zaken (werklozenzorg) en
de Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon,
behoefde over de op Hoofdstuk XI uitgetrokken som van
61.990.niet te worden beschikt.
Zie de opneming van dit bedrag onder de „voordelige
factoren".
8°. Hoofdstuk IX 2 „Ondersteuning aan werklozen"
sluit met een nadelig saldo van 37.280.83, d. i. 35.831.83
hoger dan het op de primitieve begroting geraamd nadelig
saldo ad 1.449.
Dit nadelig verschil is een gevolg van de omstandigheid,
dat enkele uitgaven niet of niet ten volle door het Rijk
aan de gemeente werden vergoed.
Geen subsidie Werd ontvangen in een gedeelte ad 11.250.38
van de ingevolge het Ziekenfondsenbesluit betaalde premie
voor werkloze arbeiders en in de kosten ad 2.162.20 voor
bijvoeding en prestatietoeslag (D.U.W.-werken) voor werk
verruiming door of vanwege de gemeente ondernomen.
Voorts werd door het Rijk slechts 50 of 6.852.79 vergoed
in de kosten ad 13.705.58 van controle op werklozen,
terwijl eveneens slechts 50 of 16.859.19 werd bijgedragen
in de kosten ad 33.718.39 van sociaal-economische hulp
verlening aan kleine zelfstandigen (B-groep).
9°. de restitutie aan het Rijk van te veel op voorschot
ontvangen belastingen (voornamelijk personele belasting)
vereiste op de dienst 1945 een niet-voorziene uitgaaf van
ƒ32.892.07.
10°. tenslotte werd het dienstjaar 1945 belast met de
2e bijdrage ad 121.496.aan de kapitaaldienst in verband
met de omslag aan „molest-risico" ter zake van de molest-
verzekering van de roerende en onroerende goederen der
gemeente en van de bijzondere scholen.
Voor deze bijdrage waren geen gelden op de begroting
uitgetrokken.
De nadelige factoren bedragen te zamen rond 1.905.000.
Hiertegenover staan de volgende „voordelige factoren".
De ontvangst ad 28.267.79 uit „Vroegere diensten".
Zie omtrent dit bedrag het hierboven medegedeelde.
De als nog te verhalen gebrachte bijdrage van het Rijk,
ingevolge het tijdelijk Politiekostenbesluit 1946, in de kosten
van de politie over 1945 ad 129.449.65, betekent een ont
vangst, welke niet op de begroting was uitgetrokken.
Gedurende het jaar 1945 heeft geen verstrekking van
voeding en kleding aan schoolkinderen plaats gehad, zodat
van de voor dit doel op de begroting uitgetrokken som
van 60.000.niets werd uitgegeven.
Zoals bij de toelichting op de hogere uitgaven voor armen
zorg reeds werd medegedeeld (zie sub 7° van de nadelige
factoren) werden geen uitgaven gedaan op de op Hoofd
stuk XI van de begroting beschikbaar gestelde som van
61.990.voor de „Kosten van de Gemeentelijke Dienst
voor Sociale Zaken". In hoofdzaak hierdoor is het nadelig
saldo van Hoofdstuk XI 66.200.26 beneden de raming
gebleven.
De werkelijke ontvangst in 1945 ter zake van door het
Rijk uitgekeerde ondernemingsbelasting heeft 359.319.27
bedragen. Vermits de post voorshands voor „memorie"
was uitgetrokken, betekent dit een voordeel ten opzichte
van de begroting van 359.319.27.
Tenslotte was de opbrengst van de belasting op toneelver
toningen en andere openbare vermakelijkheden 263.456.02,
terwijl de opbrengst oorspronkelijk was geraamd op
ƒ100.000.—, of wel meer ƒ163.456.02.
De voordelige factoren bedragen te zamen rond 806.700.
Het nadelig verschil van 1.098.000.1.905.000.
806.700.tussen de nadelige en voordelige factoren
komt ongeveer overeen met het hierboven berekende nadelig
verschil ad 1.106.972.27 tussen de begroting en de rekening.
Volledigheidshalve wordt nog medegedeeld, dat de exploi
tatie over 1945 van de gestichten „Endegeest", „Voorgeest"
en „Rhijngeest" sloot met een nadelig saldo van ƒ96.920.92;
op de begroting was dit saldo voor „memorie" uitgetrokken.
Naar schatting zal ter zake van de in 1946 vastgestelde
tariefsverhoging, welke echter van 1 Januari 1945 af geldt,
nog een bedrag van 57.000.binnen komen, zodat
het verlies feitelijk zal bedragen 39.920.92, in de dekking
waarvan alsnog t.z.t. moet worden voorzien.
Aan rente van geldleningen werd over 1945 betaald
ƒ694.115.73; over 1944 bedroeg de uitgaaf ter zake
736.963.77, over 1943 751.929.67.
Met inbegrip van de over 1945 nog aan te bieden coupons
van geldleningen tot een bedrag van 4.205.25 bedroeg de
rente-uitgaaf over 1945 feitelijk 698.320.98.
In de loop van 1945 werd het restant ad ƒ875.000.
van een 33 jarige 4 j geldlening geconverteerd in een
3 geldlening; nieuwe geldleningen ter dekking van kapitaals
behoeften werden in 1945 niet gesloten.
Aan aflossing van geldleningen werd over 1945 betaald
849.891.27.
Vermits echter in verband met de buitengewone tijds
omstandigheden, van de in 1945 uitgelote obligaties een
bedrag van 59.600.niet ter inwisseling werd aangeboden,
bedraagt de aflossing over 1945 feitelijk 909.581.27.
Met inbegrip van de niet ter inwisseling aangeboden
uitgelote obligaties, werd over 1944 eveneens 909.581.27
afgelost en over 1943 872.431.27.
De overboeking van de kapitaaldienst naar de gewone
dienst, in verband met de egalisatie ^van de pensioenlasten
betreffende de ambtenaren, die reeds vóór 1 October 1913
in dienst van de gemeente waren, bedroeg over 1945
25.886.98. Over 1944 bedroeg de overboeking 34.118.53
en over 1943 ƒ38.365.24.
Het eindresultaat van de gewone dienst 1945 zelf, met uit
schakeling derhalve van de ontvangsten en uitgaven van
vroegere diensten, is, dat de dienst sluit met een nadelig exploi
tatie-saldo van 3.143.405.27 28.267.79 3.171.673.06.
Het dienstjaar 1944 sloot aldus berekend met een nadelig
exploitatie-saldo van 1.362.618.62 en dat van 1943 met
een voordelig exploitatie-saldo van 391.286.96.
Voor verdere bijzonderheden betreffende de gewone dienst
zij, evenals voor bijzonderheden betreffende de kapitaaldienst,
verwezen naar de rekening zelve.
Wij stellen U, met verwijzing naar het hieronder afgedrukte
advies van de Commissie van Financiën, thans voor de
gemeenterekening over 1945 voorlopig vast te stellen, waartoe
U het volgende conceptbesluit hierbij wordt aangeboden:
De Raad der gemeente Leiden;
Gezien de rekening der inkomsten en uitgaven van de
gemeente over het dienstjaar 1945, door Burgemeester en
Wethouders met de daarbij behorende bescheiden ingevolge
artikel 256 der gemeentewet op 29 Juni 1948 overgelegd.
Overwegende, dat de rekening gedurende meer dan 14 dagen
ter secretarie voor een ieder ter lezing heeft gelegen en
algemeen verkrijgbaar is gesteld, overeenkomstig het bepaalde
bij bovengenoemd wetsartikel;
Gelet op het advies van de Commissie van Financiën,
op artikel 257 der gemeentewet en op het Koninklijk Besluit
van 8 September 1931 (Stbl. No. 395), zoals dit nader is
gewijzigd;