MAANDAG 28 JUNI 1948. Voorstel inzake het bouwen van woningen tussen het (van Iterson e.a.) verl. v. d. Julianastraat en de Lusthoflaan. nog in het geheel niet aan de orde; al zou de W.C. op zolder staan, dan nog zouden er honderden aspiranten voor deze woningen zijn; blijkens de ervaring van vóór de oorlog stonden bij een overcompleet van huizen juist deze nieuw en modern gebouwde woningen leeg. Niet juist is de opmerking van de heer Lombert, dat de architect te weinig tijd zou hebben gehad om het plan om te werken. Bij een onderhoud, hetwelk spreker had met de architect, heeft deze gezegd, binnen veertien dagen het gehele plan te hebben omgewerkt. De heer Lombert spreekt ook op tè dramatische wijze over de soort en de qualiteit van de woningen, die nu hier worden geprojecteerd. Dit blijkt reeds uit de practijkaan spreker is een geval bekend, waarin in een dergelijke arbeiderswoning vier echtparen met kinderen gehuisvest zijn, terwijl de zolder nog gebruikt wordt voor kleermakers werkplaats, zulke gevallen schreeuwen om een oplossing. Men moet de mensen helpen; daarvoor zit de Baad hier. Spreker begrijpt niet hoe hier dan nog tegen deze woningen kan worden geageerd. De heer Schüller heeft tijdens de redevoering van de heer Lombert, over dit voorstel gehouden, wel eens getwijfeld, waar hij nu eigenlijk precies stond; dergelijke geluiden heeft spreker wel meer in de Baad gehoord; het is echter in elk geval goed, dat datgene, waarvoor spreker jarenlang gestreden heeft, nu ook eens door een ander wordt gezegd. Spreker is dankbaar dat hij de andere Baadsleden, met name de heer Lombert, zover heeft kunnen krijgen, dat hij nu dezelfde eisen stelt waarvoor spreker jarenlang heeft gestreden; zijn pogingen al die jaren zijn dus niet tevergeefs geweest. Met veel van hetgeen de heer Lombert gezegd heeft kan spreker zich verenigen. Ook spreker staat op het standpunt dat dit niet de woningen zijn, die men moet hebben. De heer van Iterson gaat er zo prat op dat thans de richting wordt uitgegaan, die hij altijd gepropageerd heeft. Voor spreker staat vast dat wanneer in de toekomst dergelijke woningen moeten worden gebouwd, dit zeker een stap achteruit zou betekenen. Woningen met een inhoudsmaat van 148 tot 244 m3, zulks in verband met de soort van gezinnen die daarin zullen moeten komen, betekenen volgens spreker een stap achteruit. Bergruimte is er in deze woningen weinig of niet; het merendeel van deze woningen heeft niet meer dan twee kastende mensen kunnen zelfs hun kleren niet opbergen; eigenlijk zouden zij, zoals spreker in de Commissie en tot de architect zelf gezegd heeft, des Zaterdags hun daagse kleding naar de Bank van Lening moeten brengen tot Maan dag. Een provisiekast is er in die woningen niet. De af metingen van alle kamers en ook van de keuken zijn zeer klein. Spreker vraagt zich af of zelfs met inachtneming van de richtlijnen, door het Ministerie ten aanzien van de woningbouw gegeven, de kubieke inhoud van de woningen niet groter had kunnen worden voorgesteld. Heeft het College wel goed gedaan gevolg te geven aan de aandrang van boven af tot bouw in drie woonlagen? Volgens de heer van Iterson moet men in Leiden overgaan tot verticale bouw, maar dan moet hij er bij zeggen, dat de constructie van die woningen dan ook zodanig moet zijn, dat. ze te bewonen zijn. Voor spreker staat vast, dat de architect, ondanks al zijn goede bedoelingen om zo goed mogelijke materialen te krijgen, er niet in slagen zal dit complex woningen in drie woonlagen bewoonbaar te maken. De constructie van deze woningen, wat betreft het dempen van het geluid, kan niet goed worden, in verband met de hoge kosten, die een goede oplossing van dat vraagstuk zou meebrengenals bewoner van de middelste verdieping zit men wat gehorigheid betreft in de hel; men hoort daar alle geluiden van boven en van beneden, waardoor de uithuizigheid bevorderd wordt. De heer van Iterson dringt bij elke ge legenheid aan op het bouwen van woningen, omdat er zo'n gebrek aan isdat weet spreker ook. Het is echter funest, dat hier zovele van de woningen, die gebouwd worden, bestemd zijn voor gezinnen zonder kinderen; wanneer een gezin in een dergelijke woning komt, bestaat het uit twee personen, maar dergelijke gezinnen groeien na enkele jaren zo'n woning uit. De woningmarkt is op het ogenblik krap, maar hoe zal het met de verhuurbaarheid van deze woningen staan over 15 a 20 jaar b.v., wanneer de woningmarkt weer wat ruimer zal zijn? De kostprijs van deze woningen is b.v. 12.000.maar zou het niet juister zijn, deze kostprijs iets te verhogen, tot b.v. 14.000.wanneer daarmede voorkomen kan worden dat het deze woningen zijn, die bij verruiming van de woningmarkt het eerst leeg zouden komen te staan? Dan zouden Bijk en Gemeente een strop aan deze woningen hebben, die met een betrekkelijk geringe verhoging van de stichtingskosten te voorkomen zou zijn. Op het ogen blik stelt men zich echter als enig doel die mensen in de Voorstel inzake liet bouwen van woningen tussen het (Schüller e.a.) verl. v. d. Julianastraat en de Lusthoflaan. woningen te krijgen. Deze gezinnen groeien echter deze woningen uit. De heer van Iterson adviseert ook tot aanneming van dit voorstel; de Commissie van Fabricage adviseerde eveneens tot aanneming van dit voorstel, maar ging uit van het standpunt dat men, wanneer men dit plan, nu het eenmaal zover gevorderd was, verwierp, dan de kans liep deze woningen in het geheel niet te krijgen, maar dat men alleen zou bereiken dat het daarmede afgelopen zou zijn wat betreft de inhoud van die woningen en dat men de mogelijkheid zou afsnijden, dat bij nieuwe bouwplannen de woningen ruimer eh doel matiger zouden worden; men zou dan elke mogelijkheid afsnij den, dat in de toekomst bouwblokken geprojecteerd zouden worden, waar de mensen niet zo maar zonder meer in geduwd worden, maar waarin zij zich vrij kunnen ontwikkelen, met een behoorlijk gezinsleven. In diverse woningen, die nu voorgesteld worden, zal het gezinsleven zich niet behoorlijk kunnen ontplooien. Nu dit plan in een zo ver gevorderd stadium is, zou het niet verantwoord zijn, deze mogelijkheid te laten lopen en daarvan geen gebruik te maken. In de toekomst mag het echter nooit meer zover komen, dat men dergelijke woningen ontwerpt. De heer van Weizen zegt, dat in het bijzonder de rede voeringen van de heren Lombert, Wilmer en Schüller in feite een vernietigende critiek inhielden op het tot dusverre inzake de wederopbouw en volkshuisvesting gevoerde Begerings- beleid. Men kan hier nu wel een spelletje spelen en onder vele woorden trachten de aandacht af te leiden van de hoofdzaak, nl. dat allereerst de Begering verantwoordelijk is voor de slechte gang van zaken bij de woningbouw in Leiden men kan wel trachten het gemeentebestuur daarvoor ver antwoordelijk te stellen, maar dat neemt niet weg dat het de ambtelijke instanties van het Bijk en van het Ministerie zijn, die door de wijzigingen, die zij in de ingediende plannen hebben voorgeschreven, het tempo van de woningbouw zeer vertragen; per slot van rekening berust de verantwoordelijk heid daarvoor in hoofdzaak bij de Begeringvan een op voering van het tempo van de woningbouw en van een ver betering van het woningpeil zal naar sprekers mening slechts dan sprake kunnen zijn, wanneer door het Bijk een volledig andere koers zou worden gevolgd dan tot nu toe. Met de critiek, op het woningpeil uitgeoefend, is spreker het volkomen eens. Deze woningen zullen inderdaad moderne krotten worden, anders niet. Men kan de toekomstige bewoners daarvan alleen maar beklagen, dat zij hun leven daar zullen moeten slijten. Wanneer men echter, onder de druk van de omstandigheden, staat voor de vraag, of men dit plan moet verwerpen, met de kans in het geheel niets toegewezen te krijgen, dan wel of men genoegen moet nemen met deze woningen, dan staat spreker op het standpunt, dat men dit plan op het ogenblik moet aanvaarden, wil men ontkomen aan de verantwoordelijkheid voor het feit, dat er anders geen enkele woning kan worden gebouwd. Men is nu eenmaal afhankelijk van de machten, die op het ogenblik op dit punt werkzaam zijn, of de ambtenaren of de verantwoordelijke Minister. Men loopt, wanneer men dit plan niet aanvaardt het gevaar, dat geen enkele woning zal worden gebouwd en het odium daarvoor mag in elk geval niet op de Baad rusten. In de Baad is ook tot uitdrukking gekomen het standpunt, dat men ten aanzien van deze woningen genoegen wil nemen met het voorgestelde peil, maar dat de in de toekomst te bouwen woningen van betere hoedanigheid zullen moeten zijn. In dit opzicht behoeft men volgens spreker niet bevreesd te zijn; naar spreker bekend is, zal het uitbreidingsplan ge wijzigd moeten worden, en tengevolge daarvan bestaat de mogelijkheid, dat volgens dit plan niet verder zal worden gebouwd, maar dat de woningbouw verder in andere ge deelten van de Gemeente zal plaats hebben. Ten aanzien van de woningen, die daar dan gebouwd zullen worden, zullen zich wellicht nieuwe mogelijkheden voordoen. Dit klinkt inderdaad zeer geheimzinnig, zoals nu opgemerkt wordt, maar spreker heeft niet de bevoegdheid daarop vooruit te lopen en daaromtrent nadere mededelingen te doen. Het bestaande uitbreidingsplan zal echter zeer zeker niet ongewijzigd kunnen blijven. Sprekers fractie zal dus voor dit voorstel stemmen, met handhaving echter van haar bezwaren tegen dit voorstel als zodanig, met name wat betreft het woningpeil. De heer Woudstra begrijpt in een enkel opzicht de ver schillende sprekers niet. Er wordt felle critiek geoefend op de volgens dit project te bouwen woningen, welke critiek wel culmineert in de uit roep van de heer van Weizen: dit worden moderne krotten. Maar toch accepteren de critici het plan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 8