MAANDAG 28 JUNI 1948. Voorstel inzake het bouwen van woningen tussen het (Vos e.a.) verlengde van de Julianastraat en de Lusthoflaan. ogenblik en waarin een uiteenzetting wordt gegeven van de oorzaken van de huidige crisis op dit gebied. Dit artikel ondersteunt sprekers opmerkingen ten zeerste. Ir Wolterbeek wijst in dit artikel op het ontstellend grote aantal ambtelijke bemoeiingen met de woningbouw en op de ongelooflijke sterke détail-bemoeiing van de Overheid, die uiteindelijk plaats heeft. Ir Wolterbeek komt dan tot deze conclusie: „Tot de ambtelijke barrières, die moeten worden afge broken, behoren in de eerste plaats alle eisen, die thans van overheidswege worden gesteld aan het project. Men zou alleen kunnen handhaven het voorschrift, dat het project moet zijn uitgewerkt door een erkend architect. Verder late men de bouwers volledige vrijheid met betrekking tot wat ze willen bouwen." Bij de interpellatie-Wilmer in de Baadszitting van 31 Mei 1948 heeft spreker het College verzocht te overwegen zich rechtstreeks tot de Minister te wenden en bij deze, als ge meentebestuur van Leiden, er op aan te dringen de ambtelijke instanties, die deze zaak zo ophouden, zoveel mogelijk te beperken. Heeft het College al overwogen of het tot deze stap zal overgaan? Voorts vraagt spreker wanneer, naar zich laat aanzien, met de bouw van de in dit voorstel ge noemde woningen zal kunnen worden begonnen. De heer Wilmer heeft zich, toen dit voorstel hem onder de aandacht kwam, afgevraagd, welk het motief kan zijn, op grond waarvan het College de Baad voorstelt een beginsel- besluit tot de bouw van deze woningen te nemen. Dit motief kan natuurlijk niet gelegen zijn in het feit, dat het College niet gereed is kunnen komen met een voorstel voor een definitief besluit; ware dat het motief geweest, dan zouden andere definitieve besluiten ook steeds door een besluit in principe kunnen worden voorafgegaan. Intussen is zeer te betreuren, dat men nog niet gereed gekomen is met een voorstel, waarop een definitief besluit kan worden genomen. Dit wettigt ook de vrees, nl. dat in 1948 zich zal herhalen de ramp in dit woord ligt generlei overdrijving die zich in 1947 heeft voorgedaan, toen Leiden 103 woningen heeft moeten missen, wat 1947 tot een zwart jaar in de geschiedenis van Leiden heeft gemaakt. In 1947 is Leiden, zijn de gemeente en de burgerij dit grote aantal van 103 woningen kwijt geraakt, omdat op 1 October 1947 nog geen aanvang was gemaakt met de boüw daarvan. Het is nu Juni 1948 en nu neemt de Baad pas een principebesluit. Wanneer zal met de uitvoering van het definitieve besluit begonnen worden? Als dit niet gebeurt vóór 1 October 1948, zal de gemeente dan opnieuw deze woningen kwijt raken? Of zal Leiden, bij wijze van gunst, van het Ministerie gedaan krijgen, dat het, hoewel het met de bouw van deze woningen dan nog niet begonnen zal zijn, toch zijn recht op die woningen behoudt? Met angst heeft spreker geconstateerd, dat dit slechts een beginsel-voorstel is. Wat is de bedoeling van een beginsel-voorstel, als men nog niet gereed is met een voorstel op grond waarvan een definitief besluit kan wor den genomen. De mogelijkheid bestaat, dat de Baad dit beginsel-voorstel afwijst en zegt: liever geen woningen dan zulke woningen, óf dat de Baad daarin wijzigingen wil zien aangebracht. Ook is het mogelijk, dat het College deze plannen gewijzigd wil zien, alvorens daarmee door te gaan. Nu zal er geen enkel lid van de Baad zijn, dat zich op het standpunt stelt: liever geen woningen dan deze, maar wel acht spreker het mogelijk, dat verscheidene leden van de Baad zullen zeggen: liever minder woningen, maar dan betere dan deze. Spreker persoonlijk zou liever zien, dat 10 minder woningen gebouwd werden, maar dan betere dan deze. Bestaat de mogelijkheid daartoe en, zo neen, waarom wordt hier dan nu slechts een principe-voorstel ingediend? Waarom dan niet gewacht totdat het mogelijk was een definitief voorstel aan de Baad te doen? Spreker acht het rationeel, dat het College en de Commissie van Fabricage, toen hun deze wijze van bouwen werd voorgelegd, niet terstond daarmede genoegen hebben genomen, maar getracht hebben, verbeteringen te bereiken. Die activiteit waardeert spreker maar hij con stateert wederom dat die activiteit geen resultaten heeft gehad; het is zeer onbevredigend, wanneer men dit voorstel als het resultaat van zijn activiteit aan de Baad moet presenteren. Spreker is het volkomen met de heer Vos eens, dat het College zich in deze zaken tot de Minister zelf kan wenden, die in laatste instantie voor een verkeerde gang van zaken verantwoordelijk is, en die in laatste instantie de wijze van bouwen voorschrijft. Hetgeen spreker juist zo teleurstelt, is dat men wel lange tijd- mokt en mort tegen de door het Ministerie en de Provinciale Dienst voor Wederopbouw en Volkshuisvesting gegeven voorschriften, waardoor de zaak op de lange baan wordt geschoven, maar dat tenslotte doet Voorstel inzake liet houwen van woningen tussen liet (Wilmer e.a.) verl. v. d. Julianastraat en de Lusthoflaan. zonder ook maar enig resultaat. Men wende zich liever tot de hoogste instantie, de Minister zelf. In een artikel in de Gazet van Limburg, dezer dagen verschenen, klaagt de heer J. Maenen ook over de geringe inhoudsmaat van de woningen, die daar gebouwd worden; ook deze schrijver zegt: liever 10 minder woningen, maar dan grotere en komt dan tot de conclusie: wanneer men klaagt en het beter wil hebben, laat men dan alle aandrang uitoefenen bij de instantie, die daarin verbetering kan brengen, nl. de Minister van Weder opbouw en Volkshuisvesting. Welke is toch de reden, dat het College enige tijd heeft gewacht met dit voorstel en niet de Baad direct een definitief voorstel heeft voorgelegd? Het enige motief zou kunnen zijn, dat, zoals reeds gezegd, het College de Baad in de ge legenheid wil stellen wijzigingen in dit voorstel aan te brengen. Spreker acht het echter onmogelijk, wijzigingen in dit voor stel aan te brengen, zulks met het oog op het feit, dat men op 1 October 1948 met bouwen bezig moet zijn. Niet de schuldvraag interesseert spreker, maar alleen de feiten interesseren hem. Het heeft lang geduurd, voordat de Baad iets vernam; nu wordt de Baad voor een voldongen feit gesteld. Spreker zou gaarne een voorstel willen indienen, waarbij de Baad Burgemeester en Wethouders uitnodigt, bij de Minister aan te dringen op de bouw van woningen van grotere omvang, desnoods met vermindering van het aantal te bouwen woningen met 10 spreker zou tot dit laatste bereid zijn, wanneer hij van het College de zekerheid krijgt, dat dan óók in 1948 met de bouw van die woningen kan worden begonnen. De heer van Iterson verheugt zich over de indiening van dit voorstel om in principe tot woningbouw over te gaan, en dit des te meer waar op dezelfde oppervlakte 285 woningen geprojecteerd zijn in plaats van 229. Wat betreft de bezwaren, aangevoerd tegen het feit dat de zo geliefde eengezinswoning niet meer is te handhaven, dit wordt ook door spreker betreurd; wie zou dit niet betreuren? spreker wil deze quaestie toch nuchter en zakelijk bezien. De gemeente Leiden wilde aanvankelijk bijna zonder uitzondering eengezinswoningen bouwen; door spreker is er steeds op gewezen dat dit niet houdbaar was, gezien het tekort aan grond en het uiteindelijk financieel resultaat. Nu de plannen en berekeningen uit de bus komen, blijkt dat sprekers voorspelling bewaarheid wordt en dat tenslotte de Directie van de Wederopbouw en Volks huisvesting voorschrijft hoe het wel moet! In de Baad is wel eens gezegd: de klok moet niet worden teruggezet, maar spreker zegt: laat de klok niet stilstaan, men leeft zeer snel, het is thans niet meer 1920, maar 1948. De Wethouder van Fabricage heeft zich al eens uitgelaten in deze zin, dat men er rekening mee moet houden, dat Leiden in de toekomst 200.000 inwoners zal gaan tellen. Spreker onderstreept dit gaarne, maar wijst er op dat men daarnaar dan ook moet handelen. Men kan een stad horizontaal of verticaal uit breiden. Wil men Leiden alleen horizontaal uitbreiden (dus met de bouw van bijna uitsluitend eengezinswoningen), dan is het, gezien het grote tekort aan grond, zonder meer uit gesloten een aantal van 200.000 inwoners te bereiken. Dit geldt niet alleen voor Leiden, maar voor het gehele land. Wil men het inwonertal opvoeren, dan zal men verticaal moeten bouwen, de hoogte in; dit kost minder grond en de bouwkosten worden daardoor verlaagd. In het rapport van de Directie van de Wederopbouw en Volkshuisvesting van 17 Maart 1948 leest spreker het volgende „Indertijd is aan de architect Buurman opdracht gegeven, om als hoofdarchitect de opzet in hoofdzaken te ontwerpen, voor het plan „Leiden-Noord-Oost"hoewel dit naar ik meen reeds meer dan een jaar geleden is, heb ik van die opzet nimmer iets vernomen of bemerkt. Het resultaat is slechts geweest, dat de heer Buurman als architect nu een tweetal plannen heeft ontworpen, waarbij niet van uit een algemene opzet is gewerkt, maar incidenteel." En dat zijn nu juist ook sprekers bezwaren; daarop heeft spreker reeds dikwijls gewezen. 1 Iet grote plan moet in zijn geheel zijn opgezet; daaruit kunnen dan na toewijzing ge deelten voor gebruik gereed gemaakt worden. Voorts is een bezwaar van spreker, dat ook hier weer bij enige woningen de W.C. op de eerste verdieping is geprojec teerd, in plaats van op de begane grond. In het door spreker aangehaalde rapport wordt gezegd, dat het met het oog op de verhuurbaarheid in de toekomst juist is, dat het aantal van deze woningen niet te groot is genomen en dat een herhaling hiervan geschiedt op grond van de ervaring. Deze opmerking had gerust achterwege kunnen blijven; in de eerste 15 jaren komt het vraagstuk van de verhuurbaarheid

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 7