158 MAANDAG 28 JUNI 1948. Voorstel inzake het bouwen van woningen tussen het (Lombert.) verlengde van de Julianastraat en de Lusthoflaan. spreker kent, zal bij hem anti-militairistische gevoelens ver onderstellenspreker acht zich gelukkig nooit behoord te hebben tot de aanhangers van het principe: geen man en geen cent, of daarvoor sympathie gevoeld te hebbenintegendeel, men heeft het spreker in eigen kring wel eens euvel geduid, dat men hem nimmer warm heeft kunnen maken voor de diverse wereldvrede-acties die indertijd gevoerd zijn en die spreker als utopieën heeft afgewezen. Ook nu acht spreker de ge weldige offers voor de bescherming en verdediging van het Rijk zowel moreel als economisch nog steeds ten volle ver antwoord. En wanneer, hetgeen God verhoede, de internatio nale dreiging scherpere vormen zou aannemen, zodat deze offers nog belangrijk zouden moeten worden opgevoerd, dan zullen deze door ieder rechtgeaard Nederlander moeten worden goedgekeurd, afgezien van de vraag of het Neder landse volk armer of rijker is geworden. Maar waarom moet bij het maken van plannen voor arbeiderswoningbouw die verarming van ons vaderland met zoveel graagte ten tonele worden gevoerd om daarmede een verslechtering van het woningpeil te kunnen goedpraten? Waarbij men dan nog dankbaar gebruik maakt van de ongelukkige omstandigheid, dat de grond waarop gebouwd moet worden zo slecht is en de grondkosten naar verhouding zoveel hoger zijn! Een nor maal denkend mens zou bij de berekening van de kostprijs rekening houden met de omstandigheid, dat de grond zo duur is. Tot die hoogte schijnt men zich in ambtelijke kringen niet te kunnen opwerken; daar redeneert men blijkbaar: is de grond zo duur, dan de huizen maar slechter; dan moeten de arbeiders, die daar gaan wonen, maar genoegen nemen met nog minder woonruimte, met nog kleinere slaapkamers, met nog minder bergruimte en met nog minder kasten; dan moeten zij er maar geen rijwielen op na houden en het komt spreker voor, dat men dat er ook bij denkt, al zegt men dat dan niet openlijk dan moeten zij er ook maar geen kinderen op na houden. Dergelijke verslechteringen, aan gebracht op eis van het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting en van de Provinciale Dienst van de Weder opbouw en Volkshuisvesting acht spreker onverantwoord, niet alleen op grond van woningtechnische, maar ook van principiële en morele overwegingen. Spreker kan zich tenminste niet voorstellen dat men nu nog op het standpunt zou kunnen staan, dat die verlangens van het Ministerie en van de Provinciale Dienst niet zo bezwaarlijk waren en maar op eerste aanmaning zouden moeten worden aanvaard. Ten overvloede wijst spreker op - het rapport van de Directeur der Gemeentewerken, die dit plan alleen aan vaardbaar acht, wanneer het wordt samengevoegd met dat van de 103 woningen, die ook wijst op het feit, dat de inhoud varieert van 148 tot 377 m3, van welke laatste grootte slechts twee woningen zijn ontworpen en die in dit rapport ook ge tuigt van de te kleine slaapkamers, van de te geringe berg ruimte enz. Er is geen sprake van, dat bij de indiening van dit plan te weinig rekening werd gehouden met de feitelijk van hogerhand gestelde eisen, om de doodeenvoudige reden, dat die eisen eerst zijn gesteld, nadat het plan voor 220 woningen was ingediend. Het getuigt van wijs beleid, dat de Wethouder niet terstond ja en amen heeft gezegd en zo lang mogelijk heeft getracht het oorspronkelijke plan te handhaven. Wanneer men nu zegt: liever een huis, dat aan redelijke verlangens van vóór de oorlog voldoet, dan vraagt spreker: zijn bij de arbeiders woningbouw ooit huizen gebouwd, waarbij aan onredelijke verlangens werd voldaan? De woningen, gebouwd volgens de plannen die nu voor ons liggen, voldoen zelfs niet meer aan redelijke verlangens. Spreker kan niet inzien waarom men na de oorlog genoegen zou moeten nemen met woningen, die niet alleen niet meer voldoen aan redelijke eisen, maar die niet in het minst uit morele en principiële overwegingen moeten worden afgewezen. Spreker acht het ongeoorloofd en ongemotiveerd, dat in deze tijd, waarin men de mond vol heeft van democratie en medezeggenschap, enkele ambtenaren een ondraaglijke dictatuur kunnen en mogen uitoefenen, de richtlijnen en wenken (lees eisen) inzake woningbouw kunnen wijzigen en dan, haast vanzelfsprekend, natuurlijk in ongunstige zin, zonder mogelijkheid van beroep en zonder de Volksvertegenwoordiging hierin te kennen. Ook de Raad zal, evenals de Wethouder, onder het juk door moeten en deze plannen moeten aanvaarden, op straffe van stopzetting van verdere bouw. De vertraging, door dit alles ontstaan, betreurt spreker evenzeer als de Wethouder. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt echter niet bij de Wethouder, maar bij de hogere instanties. Wanneer spreker daartoe de bevoegdheid bezat, dan zou hij zowel de heer Kiers als de heer Leicher, de ambtenaren van het Ministerie en allen die het met hen eens zijn, willen noodzaken hun Voorstel inzake het bouwen van woningen tussen het (Lombert e.a.) verl. v. d. Julianastraat en de Lusthoflaan. riante woningen te verlaten en al was het maar voor de duur van één jaar, hun intrek te nemen in de door hen geprojec teerde en aan de arbeiders opgedrongen woningen. Het zou spreker benieuwen of zij na dat jaar nog de euvele moed zouden hebben soortgelijke woningen te eisen. Niet alleen dat zij bevoorrecht zijn door hun riante woningen, zij zijn ook in staat in hun vacantie enkele weken naar buiten te kunnen gaan in badplaats, buitenhuis of vacantieoord. Men moet zich realiseren wat het zeggen wil voor de arbeiders en vooral voor de arbeidersvrouwen, om dag in dag uit, jaar in jaar uit te moeten verkeren in een woning, waarin men zich amper bewegen kan, waarin geen of althans niet enigszins voldoende bergruimte aanwezig is, waar slechts het aller noodzakelijkste meubilair kan worden geplaatst, kortom waarin ontbreekt alle gelegenheid voor dat comfort, dat bij anderen zulk een gezellige huiselijke sfeer kan scheppen. Heeft een arbeidersgezin daarop soms ook geen recht? Met welk recht meent men eigenlijk, dit alles voor zichzelf als de gewoonste zaak van de wereld te kunnen opeisen en het aan anderen moedwillig te kunnen onthouden? Ter voorkoming van nog andere legendevorming wijst spreker er nog op, dat de met tamelijk veel tam-tam in het bouwplan aangebrachte bezuiniging in werkelijkheid geen bezuiniging kan worden genoemd. Spreker bedoelt hiermede de kosten van straatverlichting, die niet onder de stichtings- kosten mogen worden opgenomen. Hoezeer spreker het ook toejuicht, wanneer de stichtingskosten kunnen worden ver minderd, en hij dus geen bezwaar heeft tegen afvoering van deze post, deze post blijft toch een werkelijke uitgave be tekenen, al moet deze dan ook onder een ander hoofd worden gebracht. Ook in de brief van de Provinciale Dienst van de Weder opbouw en Volkshuisvesting wordt wederom een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. De waarheid is, dat de heer Buurman is aangezocht als super-visor op te treden, teneinde te bereiken, dat met de door andere architecten in te dienen plannen uit stedebouwkundig oogpunt een passend en behoorlijk geheel zou kunnen worden verkregen. Er is echter geen sprake van geweest, dat de heer Buurman meer plannen zou ontwerpen. Bovendien, zo vraagt spreker: is het redelijk van een architect te verlangen meer plannen te ontwerpen, wanneer hij nog niet eens weet of het eerste plan, dat hij heeft ontworpen, genade zal kunnen vinden in de ogen van beide instanties? Ook de heer Buurman kent zijn pappen heimers welHet is op aandringen van de Provinciale Dienst van de Wederopbouw en Volkshuisvesting geweest dat het plan van 220 woningen, dat oorspronkelijk het eerste plan was, tot het tweede plan gemaakt is, om de z.g. extra toewijzing van 25 woningen, die later uitgegroeid is tot 103 woningen, voorrang te laten genieten. De heer Buurman heeft dat z.g. extra-plan moeten klaarstomen in een tijds bestek, zo kort als wel nimmer voor bouwplannen zal worden vereist. Desondanks heeft de heer Buurman kans gezien hieraan te voldoen, waarvoor hem naar sprekers mening nog steeds hulde toekomt. Het antwoord op de vraag, of de tijd, die beide instanties nodig hebben gehad om het plan te beoordelen, daarmede in overeenstemming is geweest, zal moeilijk bevestigend kunnen luiden. De heer Vos zou, voor het geval nog meer Raadsleden onder invloed van de komende verkiezingsstrijd zich mochten vergissen in de plaats, waar zij zich bevinden, dezen willen waarschuwen dat zij in de Raadzaal zitten en niet in de Stadsgehoorzaal. In dit voorstel staan twee woorden, die er helaas in moéten staan, nl.: in beginsel-, wanneer die er niet in stonden zou dit een prachtig voorstel zijn, maar spreker ziet nu aankomen dat het, waar dit een besluit ,,in beginsel" is, nog zeer lang zal duren, voordat tot de bouw van deze woningen kan worden overgegaan. Blijkens de toelichting op dit voorstel kan de Hoofdingenieur-Directeur van de Provinciale Directie van de Wederopbouw en Volkshuisvesting zich in grote trekken met dit plan verenigen, maar zal dit nog nader met hem worden besproken, en zal voorts zo spoedig mogelijk nog een wijziging van het uitbreidingsplan bij de Raad aan hangig worden gemaakt. Bij de interpellatie-Wilmer in de Raadszitting van 31 Mei 1948 heeft spreker onderschreven de stelling van de heer Wilmer, dat een van de oorzaken, die de woningbouw zo ontzettend ophouden, is gelegen in de ambtelijke bemoeiingen van de hogere instanties. Spreker maakt de Raad attent op het artikel van ir C. Wolterbeek in het tijdschrift Maat schappij-Belangen, van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel van April en Mei 1948, getiteld Weder- opbouw-illusies, dat zakelijk en gedocumenteerd een duidelijk beeld geeft van de toestand van de wederopbouw van dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 6