MAANDAG 28 JUNI 1948.
165
Beschikbaarstelling van gelden voor herstelwerkzaamheden
(Frohwein e.a.) aan het Burchtcomplex.
De heer Frohwein vraagt, waaraan deze 16.330.zullen
worden besteed.
De heer Jongeleen zegt, dat het Burchtcomplex in een
zeer slechte toestand verkeert. Dit bedrag zal worden besteed
aan witwerk, schilderwerk, diverse timmerwerken, het leggen
van een parketvloer in de conversatiezaal, zulks in overleg
met de pachter, kortom enkele voorzieningen, die nood
zakelijk zijn om dit complex weer verhuurbaar te maken.
De heer Frohwein vraagt, waarom de huurder, waar het
dus een inwendige verbouwing, een restauratie betreft, zich
dan niet in verbinding heeft gesteld met de brouwerij. Er
zou toch zeker wel een brouwerij gevonden kunnen worden,
die bereid is in de kosten van deze restauratie bij te dragen
in ruil voor de bier leverantie?
De heer Jongeleen was aanvankelijk ook van mening, dat
er veel liefhebberij zou zijn voor deze verpachting en was
zelfs bevreesd dat er niet voldoende exemplaren van bestek
en pachtvoorwaarden zouden zijn. Er zijn echter slechts zes
inschrijvers geweest. De belangstelling van de brouwerijen
hiervoor was dus niet zo groot als spreker dacht.
De heer Frohwein zegt, dat in elk geval de nieuwe pachter
contact zal moeten zoeken met alle brouwerijen en dat het
naar zijn smaak pas gerechtvaardigd is de Gemeenteraad te
verzoeken, deze 16.330.te voteren, wanneer de nieuwe
pachter definitief kan zeggen, dat hij geen enkele brouwerij
kan vinden, die bereid is in de kosten van deze restauratie
bij te dragen.
De heer Jongeleen zegt, dat er tussen de heer Frohwein
en hem een misverstand bestaat. De heer Frohwein heeft
thans blijkbaar het oog op de meubilering van het gebouw,
maar het bedrag, dat het College thans aanvraagt, is bestemd
voor onderhoud en herstel van het gebouw. De kosten van
aanschaffing van de inventaris zijn echter voor rekening
van de pachter. Tot het dragen van de kosten van deze
restauratie van het gebouw zal geen enkele brouwerij
bereid zijn.
De Voorzitter wijst er nog op, dat de gemeente de eigenares
is van dit gebouw.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(De heer Key is inmiddels ter vergadering gekomen).
De Voorzitter stelt vervolgens opnieuw aan de orde het
voorstel betreffende de wijze van behandeling van liet
schrijven van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, houdende
verzoek, antwoord te mogen ontvangen op haar schrijven
inzake de bezwaren tegen het uitbreidingsplan „Leiden-
Noord".
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor, dit schrijven te stellen in hun handen ter afdoening.
De heer A. van Dijk vraagt, of dit bezwaarschrift van de
N.V. Nederlandse Spoorwegen reeds ter kennis van de Eaad
is gebracht en waarom dit tot nu toe door het College nog
niet is beantwoord.
De heer Jongeleen antwoordt de heer A. van Dijk, dat dit
bezwaarschrift van de N.V. Nederlandse Spoorwegen ter kennis
van de Baad is gebracht bij het voorstel tot vaststelling
van het partiële uitbreidingsplan „Leiden-Noord" (Inge
komen Stukken 1947, no. 126). De N.V. Nederlandse Spoor
wegen was echter niet-ontvankelijk in haar bezwaarschrift,
aangezien dit te laat was ingediend. Desondanks heeft het
College dit bezwaarschrift töch behandeld; de N.V. Neder
landse Spoorwegen verzoekt thans echter antwoord op dit
bezwaarschrift. De Baad heeft deze zaak in handen van
het College gesteld; dit heeft de Directeur der Gemeente
werken opdracht gegeven een rapport samen te stellen,
maar het acht zich ontslagen van de plicht, daarover advies
uit te brengen. Het College zal overwegen of op dit bezwaar
schrift nog geantwoord moet worden.
De heer A. van Dijk dringt er op aan, dit bezwaarschrift
aan de Baad voor te leggen.
De Voorzitter zegt, dat het aan de Baad gericht is.
Bezwaarschrift van de N.V. Nederlandse Spoorwegen
(Hendriks e.a.) tegen het plan „Leiden-Noord".
De heer Hendriks zegt, dat een bezwaarschrift een onderdeel
vormt van de procedure, die een uitbreidingsplan ondergaat.
Is een bezwaarschrift echter te laat ingediend, dan komt
het niet meer in aanmerking voor behandeling, maar de Baad
dient toch wel degelijk te weten, dat het is ingediend. Daar
van is echter mededeling gedaan; de N.V. Nederlandse
Spoorwegen wilde langs de spoorbaan industriegebouwen
zetten; gelukkig voor de gemeente Leiden was dit bezwaar
schrift te laat ingediend.
Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het schrijven
te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter
afdoening.
De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Aalders zegt, dat hem ter ore is gekomen, dat een
zeer onaangenaam meningsverschil is gerezen tussen de radio-
apparatenfabriek Jesse en het gemeentebestuur. Waar de
uitvoering van de Hinderwet behoort tot de competentie
van het College, en niet tot die van de Baad, heeft spreker
lang geaarzeld of hij hierover zou spreken, totdat hij bemerkte,
dat het hier in het geheel niet de uitvoering van de Hinderwet
betreft, aangezien dit bedrijf in het geheel niet onder de
Hinderwet valt, zoals ook geconstateerd is door ir Winkel
namens de Arbeidsinspectie. Op 30 April 1948 is dit aan
het College medegedeeld; Burgemeester en Wethouders
hebben dit niet tegengesproken, want op die mededeling is
nooit geantwoord. Het College heeft dit bedrijf toen doen
verzegelen, waardoor alle werkzaamheden onmogelijk werden
gemaakt. Door deze sluiting wordt dit Leidse bedrijf ten
zeerste geschaad, evenals het belang van het personeel en
ook het belang van Leiden zelf. Spreker vraagt: op grond
van welke bepalingen is dit bedrijf, dat niet onder de Hin
derwet valt, gesloten, en wil het College zorg dragen, dat
dit bedrijf terstond wordt heropend?
De Voorzitter zegt, dat de sluiting van dit bedrijf heeft
plaats gehad op grond van de Hinderwet; de uitvoering
van de Hinderwet is echter een quaestie van zelfbestuur en
behoort dus tot de competentie van Burgemeester en Wet
houders, waarmede de Baad niets te maken heeft. Het
College heeft derhalve bezwaar om op de vragen van de
heer Aalders te antwoorden.
De heer Woudstra zegt., dat hem enige klachten bereikt
hebben van bewoners in de naaste omgeving van de Leidse
Hout over het feit, dat op warme zomerdagen de gehele dag
kinderen bij hen aanbellen om water. Uiteraard verschaffen
deze mensen dat gaarne, maar het is zeer lastig voor hen
dat zij de gehele dag naar de voordeur moeten lopen. Is het
nu niet mogelijk ook in de Leidse Hout een kraantje voor
drinkwater te plaatsen?
De heer Jongeleen zal een onderzoek doen instellen naar
deze klacht en zal het bestuur van de Stichting „Leidse Hout"
verzoeken, op dit punt maatregelen te nemen.
De heer van Iterson vestigt de aandacht op het gevaarlijke
kruispunt Lammenschansweg/Zoeterwoudse Singel; door het
hoog opgroeiend gewas daar ter plaatse wordt het uitzicht,
op de aankomende trams b.v., zeer belemmerd.
De heer Jongeleen zal deze zaak laten onderzoeken. Op
de vraag, door de heer van Weizen in de vergadering van
31 Mei jl. gesteld betreffende de toestand van de trottoirs
van de Zijlpoort brug, antwoordt spreker, dat deze inmiddels
in orde zijn gemaakt. Hoewel het hout voor deze reparatie
wel aanwezig was, heeft deze reparatie niet onmiddellijk
plaats gevonden, omdat er geen timmerlieden voor beschik
baar waren in verband met zeer vele reparaties in de zwem
inrichting De Zijl, die moesten worden uitgevoerd.
Aan het herstellen van het wegdek van de Haarlemmerweg
waarnaar de heer Knetsch in de vergadering van 31 Mei jl.
vroeg, is men op het ogenblik bezig.
De heer A. van Dijk verzoekt, mede in verband met het
ongeluk dat op de Breestraat heeft plaats gevonden, meer
te letten op de naleving van de verkeersvoorschriften. Het
is spreker in de laatste weken Jbijzonder opgevallen, dat de
Breestraat meer een parkeerterrein dan een verkeersweg is
geworden. Spreker verzoekt het College daartegen maat
regelen te nemen en vooral bij bijzondere feestelijkheden enz.