MAANDAG 28 JUNI 1948.
163
Voorstel inzake het bouwen van woningen tussen het
(Lomhert e.a.) verl. v. d. Julianastraat en de Lusthoflaan.
spreker: had die woning ook een inhoud van slechts 148 m3.
Spreker gelooft, dat die geriefelijke woning aan de Javastraat
toch wel een enigszins grotere inhoud had. Spreker heeft
er geen bezwaar tegen dat men, door de nood gedwongen,
in drie woonlagen houwt, maar laat men dan woningen
bouwen, waar de mensen in kunnen wonen, prop hen niet
voor jaren in een woning, die geen ruimte voor gezinsvorming
biedt, waar elke comfort ontbreektsprekers grootste bezwaar
is, dat daarin alleen zullen kunnen wonen echtparen zonder
kinderen of met ten hoogste één kind, waarbij men dan nog
moet uitrekenen waar men dat kind te slapen moet leggen.
Dat is sprekers bezwaar tegen deze bouwwijze.
Spreker handhaaft zijn bezwaren in dit opzicht, maar
meent dat men, gezien de algemene tendenz, dit voorstel
moet aanvaarden, op straffe dat men anders in het geheel
geen woningen krijgt. Br is maar één weg om tot verbetering
in dit opzicht te komen; door de publieke opinie wakker te
schudden moet men de hogere instanties, het Ministerie
van Wederopbouw en Volkshuisvesting en de Provinciale
Directie van Wederopbouw en Volkshuisvesting tot de over
tuiging brengen, dat men aldus met de volkshuisvesting op
de verkeerde weg is en dat men moet terugkomen op zijn
dwaling om woningen te bouwen met een dergelijke geringe
inhoud.
De heer Schiiller acht het toch wel enigszins vreemd, dat
de Wethouder dank betuigt aan een Baadslid, dat een
gedeelte van deze woningen betitelt als krotwoningen, maar
er anderzijds bezwaar tegen maakt, dat spreker technische
quaesties aan de orde stelt, welke beogen, dat in het vervolg
ruimere woningen ontworpen zullen worden. Spreker heeft
zich bepaald tot zakelijke en opbouwende critiek over dit
bouwplan, er was geen enkele reden voor de Wethouder om
daarvoor zo'n houding tegen spreker aan te nemen. Dank
betuigen door de Wethouder aan de heer Lombert, die
deze woningen bestempelde als krotwoningen en spreker
bestrijden als hij zakelijke opmerkingen maakt, doet wel
heel vreemd aanechter zal dat spreker niet weerhouden,
datgene op te merken, wat hij in het belang van de zaak
meent te moeten doen. In het belang van de volkshuisvesting
dringt spreker er bij het College op aan zich te dezer zake
tot de hogere instanties te wenden. Spreker staat op het
standpunt, dat men dit voorstel moet aanvaarden, maar dat
daarnaast het College moet trachten al het mogelijke te
doen om te voorkomen, dat nog meer dergelijke woningen
tot stand zullen komen. De Wethouder noemde als oorzaak
van de in het oorspronkelijke plan te brengen wijzigingen
het tekort aan materialen, maar wanneer men in plaats van
een bepaald aantal woningen met kleine kubieke inhoud een
kleiner aantal woningen liet bouwen met grotere kubieke
inhoud, dan zou dat wat betreft het verbruik van materialen
voordeliger uitkomen en zou tevens bereikt worden, dat de
woningen ook voor de toekomst bruikbaar blijven, wat nu van
alle woningen niet gezegd kan worden. Spreker betwijfelt althans
of men in het eerstgenoemde geval, wat de benodigde hoeveel
heid materialen betreft, voordeliger uit zal zijn dan in het
laatstgenoemde.
De Wethouder zegt, dat hij zelf tien jaren lang in zulk
een eengezinswoning gewoond heeft. Het gewone verloop
bij de Wethouder is het anders gegaan -is echter, dat men
met zijn tweeën een dergelijke woning betrekt, maar dat men
er met zijn zessen uit gaat. Het bezwaar is, dat men in de
tegenwoordige omstandigheden dan in zo'n woning moet
blijven zitten.
De Wethouder heeft toch ook bezwaar gemaakt tegen het
bouwen in drie woonlagen; hij is toch voorstander van een
gezinswoningen, indien de bouw daarvan enigszins mogelijk
is. Ten hoogste wil de Wethouder boven- en benedenwoningen.
Nu is het eigenaardige, dat de Wethouder spreker, die ook
bezwaar heeft gemaakt tegen de bouw in drie woonlagen,
op dit punt aangevallen heeft, maar sprekers technische
bezwaren niet weerlegd heeft en dit had bij het verdedigen
van het plan toch hoofdzaak moeten wezen en niet in de
ruimte blijven spreken en ongemotiveerde aanvallen op
spreker richten.
Ten slotte vraagt spreker of bij dit plan toegepast zal
worden het systeem van openslaande deuren aan de achter
zijde dan wel of schuiframen zullen worden toegepast.
Spreker is een groot voorstander van het systeem van open
slaande deuren, omdat dan de bewoners bij mooi weer direct
in de tuin kunnen komen.
De heer van Weizen zegt, dat sommige Eaadsleden, onder
wie de heer Woudstra, zich gestoten hebben aan het feit,
dat spreker deze woningen betiteld heeft als moderne krot
woningen. Spreker vat het begrip „krotwoningen" echter
Voorstel inzake het bouwen van woningen tussen het
(van Weizen e.a.) verl. v. d. Julianastraat en de Lusthoflaan.
ruimer op dan men gewoonlijk doet; als voorbeeld daarvoor
wijst spreker op het achterwege laten van de ophoging van
de achtertuinen bij de woningen aan de Herensingel (punt XXI
der agenda van de Baadszitting van 31 Mei 1948), tengevolge
waarvan voor de bewoners van die woningen een ongewenste
en onaangename toestand zou worden geschapen. Het
achterwege laten van deze ophoging, gevoegd bij de kleinere
kubieke inhoud van deze woningen, zal een toestand doen
ontstaan voor de toekomstige bewoners, die voor dit stadsdeel
beslist ongewenst moet worden genoemd.
Spreker geeft overigens de heer Jongeleen niet toe, dat de
74 benedenwoningen, type C, voor zeer kleine gezinnen, die
volgens dit voorstel gebouwd worden, ruimer van inhoud
zullen zijn dan de thans bestaande woningen van de woning
bouwverenigingen. Spreker is geen tegenstander van het
bouwen in drie woonlagen.
Wanneer men zich stoot aan de door spreker gebruikte uit
drukking „krotwoningen", dan moet men bedenken, dat spreker
deze uitdrukking vergelijkenderwijze gebezigd heeft; in het
geheel van deze bouw. In vergelijking nu met de woningen,
aan de Tomatenstraat tot stand gekomen en met de 103
woningen aan de Anna van Saksenstraat, betekenen de volgens
dit plan geprojecteerde woningen een ontzaglijke verslechtering.
Men kan in de practijk op deze wijze niet voortgaanwanneer
door de ambtelijke instanties van het Ministerie of van
de Provincie op nog verder gaande bezuinigingen zou worden
aangedrongen, behoudt spreker zich het recht voor nader te
overwegen, of aan dergelijke eisen gevolg zou moeten worden
gegeven. Wanneer op nog verder gaande bezuinigingen zou
worden aangedrongen, behoudt spreker zich het recht voor
om, ondanks de moeilijke omstandigheden ten aanzien van
het bouwen en ondanks het feit, dat de keuze: „bouwen of
niet bouwen", zeer moeilijk zal zijn, zich dan op het stand
punt te stellen: dan bever geen bouw. In dit opzicht heeft
men de uiterste grens bereikt. Verder terug zal men moeilijk
kunnen gaan. De Baad zal geen stap meer in deze richting
kunnen doen, of men zal hier kunnen spreken van moderne
krotwoningen. Dit is misschien ook een quaestie van smaak
en over smaak valt nu eenmaal niet te twisten.
De heer Wilmer kan zich, hoewel straks dit voorstel zonder
hoofdelijke stemming aangenomen zal worden, toch voor
stellen, dat deze discussie voor de toekomst haar nut zal
afwerpen. De allesbeheersende vraag, die voor de Baad en
voor de burgerij van het grootste belang is, en die ook voor de
honderden en duizenden, die naar een huis verlangen, de
belangrijkste is, is deze: wanneer kan met de bouw van
deze woningen begonnen worden, en: wanneer zullen deze
woningen gereed zijn? Het antwoord op deze vragen ligt
echter nog in het duister. Daarom richt spreker tot de Wet
houder deze vragen: wanneer kan met de bouw van deze
woningen begonnen worden, en: wanneer zullen deze woningen
betrokken kunnen worden? De Eaadsleden, die hebben
gezegd, dat geen critiek mag worden uitgeoefend op de gang
van zaken bij de gemeente, en dat de plannen tijdig genoeg
klaar zijn, om te voorkomen, dat er vertraging ontstaat,
wijst spreker er op, dat de Baad thans een principe-besluit
neemt, terwijl blijkens de mededeling van het College in de
Baadszitting van 31 Mei 1948 het voorstel daartoe toen reeds
gereed lag, maar het College dit toen op die vergadering
nog niet heeft ingediend; de Wethouder heeft toen mede
gedeeld, dat dit voorstel misschien op een spoedeisend bij
eengeroepen vergadering zou worden behandeld. Wanneer
dit voorstel, dat dus op 31 Mei jl. reeds geheel en al gereed
was, inderdaad op een spoedeisend bijeengeroepen ver
gadering zou zijn behandeld, zou het plan allang op weg
zijn geweest.
Voorts vraagt spreker of de fatale datum van 1 October
ook voor 1948 geldt? Bestaat er zekerheid, dat op die datum
reeds met de bouw van deze woningen begonnen zal zijn?
Blijkens mededeling van de Wethouder zal het College ook
alle krachten inspannen om de 103 woningen, die nog resten
van het bouwplan-1947, alsnog tot uitvoering te brengen,
maar kan ook daaraan reeds begonnen zijn vóór 1 October
1948? Zo neen, hangt de gemeente dan weer hetzelfde gevaar
boven het hoofd als in 1947?
Spreker wil weten, wanneer nu eindelijk met de bouw van
deze nieuwe woningen begonnen zal worden en wanneer ze
klaar zullen komen. Wanneer het College op die vraag geen
antwoord kan geven, dan is er weer enige uren gepraat zonder
dat men nog weet waaraan men toe is.
De heer Knuttel zegt, dat het hem getroffen heeft, dat
de Wethouder de oorzaak van de slechte gang van zaken
bij dit bouwplan minder zoekt in de financiën, dan wel in
het tekort aan materialen, en aan personeel. Ongetwijfeld