MAANDAG 31 MEI 1948.
139
Verlening subsidie van de Vereniging voor
(A. van Dijk e.a.) Sehoolkinderkleding en -voeding.
De heer A. van Dijk protesteert tegen de bewering, als
zou zijn voorstel ontijdig zijn ingediend. Spreker had niet
gedacht dat een zo eenvoudig voorstel dat het, College
alleen vraagt een onderzoek in te stellen inzake de mogelijk
heid van een andere werkwijze, zonder zich positief uit te
spreken voor een bepaalde methode per sé tevoren moest
worden ingediend.
Volgens mevrouw Braggaar had spreker deze zaak bij de
begroting ter sprake moeten brengen; spreker wijst er op,
dat hij deze zaak reeds ter sprake gebracht heeft in de ver
gadering van 8 September 1947 (Baadsverslag 1947, blz. 133)
bij de benoeming van drie gedelegeerden van de gemeente
in het bestuur van deze vereniging. Gedurende de negen
jaren van sprekers Raadslidmaatschap heeft de werkwijze
van de vereniging voor Schoolkindervoeding nooit een onder
werp van bespreking uitgemaakt. En wat betreft de tijd
vóór sprekers Baadlidmaatschap, spreker heeft tijd noch
gelegenheid om uit te zoeken wat toen op dit punt is geschied
een agenda van 35 punten kost spreker al genoeg tijd. Spreker
is de heer van Schaik dankbaar, dat deze bereid is sprekers
suggestie in overweging te nemenspreker is niet zo dankbaar
tegenover die Raadsleden, die uit een goedbedoelde op
merking van spreker altijd menen iets kwaadaardigs te
moeten distilleren; wanneer spreker zegt dat hij die ver
eniging sympathie toedraagt, maar dat hij het niet geheel
eens is met de wijze, waarop zij haar taak vervult, dan moet
men niet zeggen, dat spreker tracht die vereniging het werken
onmogelijk te maken; dat acht spreker infaam en niet juist.
Als bestuurslid van de Rooms-Katholieke Bond voor het
Gezin, is spreker meer en meer tot de overtuiging gekomen,
dat men op deze wijze niet moet voortgaan en dat heeft hij
hier eens willen lanceren, niet dwingend, maar alleen in de
vorm van een verzoek aan het College, om in overleg met
het bestuur van deze vereniging zich daarover te beraden.
De suggestie, door spreker daarbij geopperd, was zeer duide
lijk; in de winter 1944/1945, toen 90 van de bevolking
gebrek aan voedsel had, geneerde niemand, van welke stand
ook, zich om naar anderen te gaan en om zijn kinderen
elders onderdak te brengen; men achtte het toen vanzelf
sprekend om andere burgers uit de stad te helpen. Thans
acht spreker de tijd rijp om een dergelijke stap te doen voor
kinderen, voor wie het blijkbaar voorlopig onmogelijk is een
sociaal aanvaardbare toestand te scheppen. Spreker heeft
niet aangegeven, op welke wijze dit zou moeten plaats hebben
zijn ideaal is, dit te doen in de gezinnen, waaruit die kinderen
voortkomenwanneer dit, op grond van de gemeentefinanciën
of door welke oorzaak buiten onze schuld ook niet mogelijk is,
kan men ook naar andere middelen grijpen. Het is niet meer
dan een staaltje van burgerplicht wanneer beter gesitueerde
gezinnen daarbij helpen. Men beschouwe dit niet als een
stuk liefdadigheid; men moet dit niet doen met een hautain
gebaar; dit is christenplicht. Spreker geeft zelf uiting aan zijn
verbazing, dat er op het ogenblik slechts 39 kinderen dat
is niet zijn maatstaf, maar dit is een opgave van de Ver
eniging Schoolkindervoeding zijn die zonder voldoende
voeding op school komen. Indien dit getal niet juist is, moet
men er spreker niet op aanvallen. Ook als het getal 10 maal
zo groot was, zou het nog mogelijk moeten zijn, de kinderen
op de wijze, als door spreker voorgesteld, te helpen.
Sprekende over de kinderen, die in aanmerking komen
voor uitzending naar vacantiekolonies, heeft de heer van
Weizen vergeten, dat deze kinderen niet altijd alleen wegens
ondervoeding daarheen worden gezonden. Aan spreker zijn
legio gevallen bekend, waarin de kinderen komen uit goed-
gesitueerde gezinnen, waar wel goede voeding aan de kinderen
wordt verstrekt. De opmerkingen van de heer van Weizen
raken volgens spreker dan ook kant noch wal.
Spreker vermoedt, dat de Raad zich nu wel een voor
stelling kan maken van wat spreker beoogt en tegen zijn
voorstel geen bezwaar zal hebben.
De heer Aalders heeft niets ten nadele van het gesticht
Endegeest of het voedsel gezegdspreker zou trouwens
daarover niet uit eigen ervaring kunnen spreken. Ook van
de vereniging heeft spreker niets gezegd; hij heeft alleen
gesproken over de berekening van de prijs door het gesticht
en de Leidse industrie en over die prijs kan worden gesproken.
Spreker kan zich zeer goed voorstellen, dat de vereniging
met het oog op de relatie, die zij sinds de oorlog met het
gesticht Endegeest heeft, de levering van het voedsel nog
enige tijd aan het gesticht wenst op te dragen. Dit wil echter
niet zeggen, dat men de industrie moet voorbijlopen. Spreker
kan zich voorstellen, dat het voedsel, tijdens de oorlog door
de industrie verstrekt, niet goed is geweest, maar zou het
op prijs stellen, indien de volgende keer deze zaak op de
door hem gewenste wijze werd bezien.
Verlening subsidie van de Vereniging voor
(Woudstra e.a.) Sehoolkinderkleding en -voedinge.a.
De heer Woudstra twijfelt niet gelijk de heer van Weizen
abusievelijk meent aan de noodzakelijkheid van de Ver
eniging Sehoolkinderkleding en Schoolkindervoedinghij
gelooft integendeel aan de absolute noodzakelijkheid van
het bestaan van verenigingen, die de gevallen, als waarom
het in deze gaat, opvangen.
Wanneer mevrouw Braggaar meent, dat het de bedoeling is,
de vereniging uit de weg te ruimen, is dit een volkomen
misverstand. Het gaat er om, de vereniging te laten uitzien
naar andere middelen om haar doel te bereiken dan alleen
het subsidie van de gemeente. Wanneer men een vereniging
met meer werk belast, wordt zij belangrijker. Dat alleen is
het gevolg van een voorstel als dat van de heer A. van Dijk.
Overigens gelooft spreker, dat er geen enkel bezwaar tegen
bestaat, dat het College met de vereniging in overleg treedt
om naar andere middelen en andere wegen in deze te zoeken.
Mevrouw Braggaar antwoordt de heer Woudstra, dat,
indien indertijd is gebleken, dat een vereniging belangrijk is,
het de Vereniging Sehoolkinderkleding en Schoolkinder
voeding is. Er is een tijd geweest, dat de vereniging aan
1.400 schoolgaande kinderen voedsel verstrekte. Bovendien
zorgde zij voor schoeisel en kleding. Ook in de toekomst
zal blijken, dat de vereniging niets aan belangrijkheid heeft
ingeboet.
De heer A. van Dijk heeft niets minder gezegd dan dat
het minderwaardig was hem er van te betichten andere
doeleinden na te streven dan de behartiging van de belangen
van het kind. Spreekster heeft echter uit ervaring gesproken
er zijn steeds dezelfde pogingen aangewend en dezelfde
klanken geuit, die men vanmiddag heeft gezien en gehoord.
Spreekster begrijpt niet, dat de heer A. van Dijk zoveel
van de kostbare tijd van de Raad in beslag neemt en zich
niet gewend heeft tot de gedelegeerde van de gemeente die
tot de Rooms-Katholieke fractie behoort; wanneer hij zich
bij deze op de hoogte had gesteld van het doen en laten
van deze vereniging, had veel van het door hem gesprokene
achterwege kunnen blijven.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op
voorstel van de Voorzitter besloten, het voorstel van de
heer A. van Dijk te stellen in handen van Burgemeester
en Wethouders om praeadvies.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVII. Voorstel inzake het beschikbaar stellen van gelden
ten behoeve van het aanschaffen en opstellen van een derde
pomp in het Noordelijk rioolgemaal. (93)
De heer Knol zegt, dat een juist financieel beleid eist,
zoveel mogelijk op de gewone uitgaven en zo weinig mogelijk
op de buitengewone uitgaven te brengen, vanzelfsprekend
in redelijkheid. Spreker acht echter een afschrijvingstermijn
van 20 jaren voor deze motorpomp te hoog; hij geeft in over
weging deze pomp in tien jaren af te schrijven. Men moet
hierbij niet alleen rekening houden met de technische af
schrijving, maar ook met de economische afschrijving; de
termijn daarvoor kan zelfs wel lager dan tien jaren zijn.
De heer Riedel ondersteunt het denkbeeld van de heer Knol
om deze afschrijvingstermijn te verkorten. De Raad heeft
zich reeds meermalen met een afschrijvingstermijn van
20 jaren voor dergelijke apparaten verenigd, maar spreker
zou gaarne zien dat met het systeem van een afschrijvings
termijn van 20 jaren gebroken werd; de ervaringen, in de
practijk opgedaan, wijzen uit, dat dergelijke apparaten in
tien jaren moeten worden afgeschreven. Ook in het particulier
bedrijf in Nederland is een afschrijvingstermijn van niet
langer dan tien jaren gewoonte; dat is wel het maximum.
De heer Jongeleen zegt, dat de door het College voor
gestelde afschrijvingstermijn van 20 jaren op de practijk
gebaseerd is. Spreker wijst er op, dat in 1927 voor dit riool
gemaal twee pompen zijn aangeschaft, die behoudens
een kleine tussentijdse verandering aan de schoepen, welke
nodig was, omdat de opvoerhoogte van het water bij het
Noordelijk rioolgemaal iets vergroot moest worden op het
ogenblik nog onveranderd in gebruik zijn. De' ene pomp
was tot dusverre voortdurend in bedrijf, terwijl de andere als
reserve-pomp dienst deed en alleen bij zware regenvalof wan
neer fabrieken veel water loosden in bedrijf werd gesteld. Voor
taan zal de derde pomp als reserve-pomp dienst doen en daarom
is spreker op grond van de ervaring van mening, dat het
geoorloofd is de aanschaffingskosten over 20 jaar te verdelen.