MAANDAG 31 MEI 1948. 149 Interpellatie-Wilmer inzake (le aanbouw van woningen. (Hendriks e.a.) De woningbouw moet landelijk georganiseerd worden; plaatselijk moet de nodige activiteit ontplooid worden om voor Leiden zoveel mogelijk in de wacht te slepen. Op het ogenblik wordt vaak aan plannen gedokterd door mensen, die daarvan geen verstand hebben en die men zeer goed kan missen, terwijl intussen de bouwvakarbeiders uit Leiden worden weggetrokken. De heer Lombert zou het woord niet gevoerd hebben, wanneer hij niet bevreesd was, dat zich een legende zou vormen, wanneer hij zweeg. Volgens de heer van Iterson is het inhouden van deze 103 woningen een straf. Het is spreker echter als lid van de Com missie voor het plan „Leiden-Noord" en ook aan de gehele Commissie van Fabricage bekend, dat hier niet gesproken mag worden van schuld van de gemeente Leiden. Aan het plan van architect Buurman werd dag en nacht gewerkt; dat plan is ook tijdig ingediend, allereerst bij de Provinciale Directie van de Wederopbouw. Op het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting zijn echter schromelijke fouten gemaakt, die door deskundigen niet gemaakt hadden mogen worden. Het is tenslotte aan de bemoeiingen van de heer Buurman te danken, dat men op dat Ministerie een fout van ongeveer 50.000.heeft ingezien. De technici van het Ministerie wisten niet eens, wat „inklinking van zand" betekent en hadden minder voor zand gevoteerd dan nodig was. Men moet dergelijke dingen goed zeggen, wil er geen legende ontstaan. Er zijn verschillende oorzaken voor de vertraging aan gevoerd, maar uit officiële mededelingen is het spreker bekend, dat het volgende een van de voornaamste oorzaken is, waardoor overal stagnatie is ontstaan. Het Ministerie heeft indertijd aan de gemeentebesturen medegedeeld, dat binnen de kortst mogelijke tijd plannen moesten worden ingediend. Het gemeentebestuur, dat zijn plannen niet vóór een bepaalde datum indiende, verloor zijn recht op een toewijzing, die dan aan gemeentebesturen, die wel hun plannen tijdig hadden ingediend, ten goede zou komen. Daaraan heeft Leiden zijn extra toewijzing (eerst van 22, daarna van 50 en tenslotte van 72 woningen) te danken. Men voert nu als motief aan, dat er geen bouwmaterialen en geen arbeidskrachten zijn, maar vergeet er bij te ver melden, dat het Ministerie geen voorlopige raming van de kosten der plannen had gemaakt en dat, toen de plannen binnen waren, de kosten geen millioenen, maar milliarden bleken te zullen bedragen, terwijl op de begroting ettelijke millioenen waren uitgetrokken. Men zegt het niet, wanneer men boter op het hoofd heeft, maar dan moet men ook geen strafmaatregel op Leiden toepassen. Dit zou geheel ten onrechte zijn, omdat de vertraging van de bouw van de 103 woningen alleen te wijten is aan de stommiteit van het Ministerie. De heer Sehiiller ondersteunt het betoog van de heer Lombert, maar zal zich niet bezondigen aan het houden van een betoog als dat van de heer Hendriks, dat meb deze interpellatie niets te maken heeft. Het staat voor spreker vast, niet eerst door het antwoord van de Wethouder, maar door wat hem als lid van de Com missie van Fabricage bekend is geworden, dat noch de Wethouder, noch de architect schuld heeft aan de vertraging en dat de schuld daarvan is te zoeken bij de autoriteiten in Den Haag. Een woord van afkeuring is hier op zijn plaats; spreker hoopt, dat dit ook in Den Haag zal worden gehoord, opdat men daar beter en ernstiger zal gaan werken dan men tot nu toe heeft gedaan. Uit het antwoord van de Wethouder is gebleken, dat het gemeentebestuur een plan heeft ingediend, waarin het later, na daarvoor in een bespreking korte aanwijzingen te hebben ontvangen, veranderingen heeft aangebracht, maar dat het daarna de mededeling heeft gekregen, dat van het plan niets deugde. Dit is een behandeling, die men het gemeentebestuur en de bevolking van Leiden niet behoort aan te doen. Spreker Wenst dan ook in het openbaar zijn afkeuring over deze houding van de Provinciale Directie uit te spreken. De heer Jongeleen zal zich bepalen tot het maken van enkele opmerkingen, ofschoon er aanleiding is tot het geven van een uitvoerig antwoord. Dit betekent niet, dat spreker het met de gemaakte opmerkingen eens is. Het zou verleidelijk zijn, uitvoerig in te gaan op het betoog, dat de heer van Weizen over de financiële zijde van het vraagstuk heeft gehouden en aan te tonen, waarom de Nederlandse regering verplicht is met het oog op de toestand in Europa een groot gedeelte van de financiën aan de landsverdediging te besteden. Spreker zal dit Interpellatie-Wilmer inzake de aanbouw van woningen. (Jongeleen.) niet doen. Men heeft nu eenmaal hier concreet te maken met de plannen, die er in Leiden zijn. Met grote verbazing heeft spreker aangehoord de ver gelijking, die de heer Hendriks maakte met de toestand na 1918. Wanneer nu twee dingen niet te vergelijken zijn, dan is het wel de positie van Nederland in 1918 en die in 1945. Tussen deze beide bestaat zulk een groot verschil, dat spreker niet begrijpt, dat een wetenschappelijk persoon als de heer Hendriks tot een dergelijke vergelijking kan komen. In 1945 was Nederland straatarm; er waren zelfs niet eens spijkers, laat staan hout, metselstenen, betonijzer, cement enz. Nog erger maakt de heer Hendriks het, wanneer hij ver-* meldt het Koninklijk Besluit van 8 Nobemver 1920. Waarom heeft de heer Hendriks zijn politieke vrienden dan niet warm gemaakt daarvoor en hen niet aangespoord een Konink lijk Besluit te doen uitvaardigen, evenals in 1920; misschien was men dan uit de moeilijkheden geweest. Zo eenvoudig is de zaak echter niet. Volgens de heer Hendriks gingen toen de particulieren bouwen. Maar waarom gingen die bouwen? Omdat het toen mogelijk was; de materialen waren voor handen en er was een grote behoefte aan woningen. Spreker is voorstander van woningbouw door woning bouwverenigingen, maar uit practische overwegingen ook voorstander van bouw door particulieren. Spreker betreurt alleen te moeten constateren, dat van de particuliere bouw ook nog niets is gekomen, ondanks alle plannen, die in 1947 door de particuliere bouwers waren opgezet. Zelfs het particu lier initiatief, waarvan de heer Hendriks zo hoog opgeeft, heeft niet tot uitvoering van ook maar één plan kunnen komen. Laat de heer Hendriks dan geen vergelijking maken met 1920tussen toen en nu is een groot verschil, niet alleen ten aanzien van de materialenpositie, maar ook op het punt van de beschikbare arbeidskrachten. Het arbeidstempo van de bouwvakarbeiders is op het ogenblik belangrijk langzamer dan vóór 1940. De wijze, waarop deze arbeiders vóór 1940 in aangenomen werk werden uitgebeend, was onjuist, maar anderzijds spreekt spreker de wens uit, dat ook zij hun arbeidsprestaties zullen opvoeren. De heer Hendriks zegt: het landelijk gemiddelde haalt Leiden niet. Dat haalt je de koekoek! De gemeenten, die het zwaarst getroffen zijn, hebben de grootste toewijzingen gekregen, n.l. Zeeland, Brabant en Limburg, welke laatste provincie in eerste instantie woningen heeft toegewezen gekregen met het oog op de belangrijke positie van de mijn arbeiders, volkomen terecht. Spreker geeft de heer Hendriks toe, dat in Leeuwarden en Groningen wèl gebouwd wordt, en dat men daar Leiden een stuk vooruit is, maar wanneer Groningen en Leeuwarden wel in voldoende mate bouwen, dan komt dat omdat men daar een uitbreidingsplan en een stratenplan had en omdat men daar genoegen nam met éénkamerwoningen Over de noodwoningen, die in Botterdam gebouwd zullen worden, behoeft men hier niet te spreken, omdat Leiden nooit noodwoningen toegewezen zal krijgen; die worden toegewezen aan de zwaarst getroffen gemeenten. Deze op merking is dus in het geheel niet ter zake. Voor zover het in sprekers vermogen is, zal hij bevorderen, dat ook de particuliere bouwers aan het werk komen. Men moet er niet blind voor zijn, dat vóór de oorlog verschillende kleine bouwers met de medewerking van een compagnon of familieleden en jonggezellen in de kortst mogelijke tijd een aantal huizen uit de grond stampten. Spreker vindt het jammer, dat deze mensen nu met de handen in de zakken lopen of uit het productieproces zijn weggehaald. Spreker is niet blind voor de moeilijkheden van de particuliere bouwers. Heel veel personen, die vóór de oorlog een goede naam in de bouwwereld hadden, kunnen nu om een bepaalde reden niet bouwen. Spreker waardeert de ontvangen steun van de heren Lombert en Schüller. Men begrijpe, dat, toen de voorbe reiding van de bouw van de 103 woningen niet snel genoeg ging, het gemeentebestuur niet tot de architecten kon zeggen: gaat u maar rustig door, er is niets aan de hand. Indien het plan was afgewezen en het gemeentebestuur had de architecten andere plannen met hetzelfde woning type laten maken, dan zou de Baad dit het College kwalijk hebben kunnen nemen. De „straf" moet men niet al te tragisch opvatten, al vindt ook spreker deze zaak zeer spijtig. Het zou spreker een lief ding waard zijn, indien alleen in Leiden de toestand zo was; dit zou voor hem een stimulans zijn om zich op te trekken aan de plaatsen, waar een betere toestand bestond. Indien Leiden een uitzondering was, betekende het, dat de materialenpositie in Nederland veel beter was en Leiden de kans had snel in te lopen. In Amsterdam en de andere grote steden is de toestand echter precies zo als in Leiden;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 17