MAANDAG 31 MEI 1948. 147 lnterpellatic-Wilmer inzake de aanbouw van woningen. (Jongeleen e.a.) bedoeling van de Voorzitter geweest, dat voorstel nog heden aan de orde te stellen, maar van dat voornemen is afgezien, in de eerste plaats om de Raad hiermede niet te overrompelen, en voorts omdat spreker het ten aanzien van de heer Wilmer niet prettig zou hebben gevonden om dit voorstel tot de bouw in principe van 290 woningen spoedeisend aan de orde te stellen, omdat dit min of meer de schijn zou kunnen wekken, dat men, als er maar een interpellatie gehouden wordt, wel gauw een plan in elkaar krijgt. Dit plan zal echter in de eerstvolgende Raadsvergadering behandeld worden. Op het ogenblik zijn dus plannen ingediend tot de bouw van in totaal 518 woningen, terwijl 620 woningen in voor bereiding zijn. Reeds thans zijn besprekingen gevoerd ttiet de verschillende woningbouwverenigingen over de architecten keuze. Op het ogenblik is men bezig aan de plannen voor 1949. Het omwerken van de plannen door de architect kost zeer veel tijd; ook bij architecten moeten de plannen groeien. Ook bij iemand als architect Buurman, die zijn plannen tot het uiterste toe uitwerkt, kost het omwerken van de plannen zeer veel tijd. Zowel de bouwcommissie uit de drie woning bouwverenigingen als spreker dringen er bij architect Buur man op aan de plannen zo snel mogelijk in gereedheid te brengen. De vraag, hoe zij aan behoorlijk geschoolde op zichters en tekenaars kunnen komen, is echter ook voor de Leidse architecten een groot probleem. Ten einde de plannen voor de 292 woningen snel tot uitvoering te kunnen brengen, heeft spreker goedgekeurd, dat de heer Buurman, die zelf geen goede tekenaar kan krijgen, door een tekenaar van Gemeentewerken zal worden bijgestaan. De heer Wilmer dankt het College voor het antwoord, dat het bij monde van de Wethouder van Fabricage heeft gegeven. Het meest verheugt spreker de mededeling, dat nu reeds plannen worden gemaakt voor een eventueel voor 1949 toe te wijzen quantum woningen. Op deze wijze gaat men in de goede richting. Er zullen twee- of driejarenplannen moeten worden gemaakt. De plannen moeten gereed en met de daarbij betrokken hogere instanties reeds besproken zijn, wanneer een quantum wordt toegewezen. Alle krachten moeten daartoe worden ingespannen. Laten wij, aldus spreker, voorlopig niets meer. voor de verre toekomst doen, maar alle krachten richten op wat voor vandaag nodig is. Spreker hoopt, dat de plannen voor 1949 in de Raad zullen worden besproken, zodra ze gereed zijn. Ra wat de Wethouder heeft gezegd over het in mindering brengen van de 103 woningen voor 1947 verzucht spreker: waren wij er maar zeker van, dat wij in 1948 kunnen be ginnen met de bouw van de (390 103 d. i.) 287 woningen! Spreker durft er niet eens aan toevoegen: en die gereed kunnen krijgen. Er schijnen van verschillende zijden zoveel bezwaren te worden gemaakt, dat men zich de zaak niet rooskleurig kan voorstellen. Het kan spreker niet schelen, wie de schuld heeft; de schuldkwestie interesseert spreker zeer weinig. Spreker vraagt zich alleen af: wat zouden er de oorzaken van zijn, dat het nu zo ellendig verloopt? In Februari 1948 zijn de plannen ingediend en nu moet de Raad er nog over spreken. Is dit niet verschrikkelijk erg, vraagt spreker. Dat is een rampzalige toestand, een schandaal, roept spreker uit. Spreker weet nog niet, wat de oorzaken daarvan zijn en hoopt, dat zijn medeleden haar zullen kunnen aanwijzen. Volkomen openhartig verklaart spreker veel respect te hebben voor de Wethouder van Fabricage, die in activiteit moeilijk overtroffen en zelfs zeer moeilijk ge ëvenaard zal kunnen worden. Toch vraagt spreker zich af, of het niet zaak zou zijn, deze allerbelangrijkste aangelegen heid meer te maken tot een zaak van het College in zijn geheel, opdat men voortaan op het Ministerie en op de Provinciale Griffie niet alleen met deze zeer ijverige Wet houder, maar met het College in zijn geheel te maken zal krijgen en het College daar met nadruk zal kunnen zeggen: wij moeten bouwen! Spreker zoekt naar middelen om het tempo van de woning bouw te verbeteren. De Wethouder zal erkennen, dat thans het resultaat niet evenredig is aan diens activiteit. Het resultaat is niet bevredigend en men zal moeten zoeken naar middelen om het te verbeteren. De heer Vos sluit zich aan bij en ondersteunt hetgeen de heer Wilmer aan het slot van zijn repliek heeft gezegd. De oorzaak van de trage gang van zaken bij de woningbouw is blijkbaar gelegen in de bureaucratie. De plannen zijn in gediend in Februari 1948 en thans, in Mei 1948, is er eigenlijk nog niets geschied. De schuld ligt dus blijkbaar bij de Dienst van de Wederopbouw en Volkshuisvesting, die die Interpellatie-Wilmer inzake cle aanbouw van woningen. (Vos e.a.) plannen niet met ernst beziet, of ze in het geheel niet beziet, met bezwaren komt en ze weer terugstuurt. Dit herhaalt zich dan nog enige keren. Dit is trouwens niet de enige tak van dienst, waarbij deze bezwaren zich voordoen. Het plan van de heer Wilmer, dat het College van Burgemeester en Wethouders zich in zijn geheel tot de Minister zelf zal wenden over deze aangelegenheid, lijkt spreker zeer goed. De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting is voor deze zaak toch aansprakelijk. Kan nu niet het gehele College van Burgemeester en Wethouders gezien het zeer grote belang van deze zaak, trachten contact te verkrijgen met de Minister zelf om deze er op te wijzen dat deze gang van zaken zeer onbevredigend is? Blijkens mededeling van de Wethouder zijn de 103 woningen, waarvan de bouw niet vóór 1 October begonnen is, afgetrokken van het quantum voor 1948, maar nu dreigt toch het zeer grote gevaar, wanneer dit gemier enige tijd voortduurt, dat in September 1948 met de bouw van geen enkele woning nog begonnen is en dat, wanneer men voor 1949 een toewijzing van 500 of 400 woningen krijgt, daarvan dan deze 287 woningen weer afgaan. Het College in zijn geheel moet deze ernstige zaak eens voorleggen aan de hoogste instantie, de Minister zelf. Wanneer het verzet op dit punt bij Leiden begint, sluiten misschien andere gemeentebesturen zich daarbij aan; misschien ziet het Ministerie tenslotte in, dat men hiermede geen genoegen kan nemen. De heer van Itcrson heeft reeds zo vaak in de Raad over de woningbouw gesproken, dat hij nu meent met het oog op het zeer ver gevorderd uur te kunnen volstaan met het stellen van de volgende vragen: 1°. Hoe komt het, dat men in Leiden niet vóór 1 October 1947 met de bouw van de 103 woningen een aanvang heeft kunnen maken? 2°. Hoeveel andere plaatsen in Nederland zijn op dezelfde wijze gestraft en waarom bouwen die toch steeds meer; hebben zij geen obstakels te overwinnen en, zo ja, hoe ge schiedt het daar dan? De heer Riedel constateert, dat men in de Raad thans zoekt naar de laatste oorzaak. Afgezien van ,,de straf", zou het goed zijn, indien de Wethouder met een enkel woord zei; hoe Leiden ten opzichte van de andere gemeenten met betrekking tot de woningbouw staat, of Leiden te dien aanzien werkelijk bij andere gemeenten ten achter is en of de oorzaak dan niet ligt op het terrein, dat de Wethouder zoëven heeft aangeduiddat van het Ministerie van Financiën. Wanneer de woningbouw over geheel Nederland wordt bekeken, is het een kwestie van geld en materiaal. Er kunnen vele voor stellen worden gemaakt; ook is het goed, dat deze zaak grondig in het openbaar wordt besprokende Raad is tegen over de burgerij verplicht dit te doen. Aan de andere kant moet men tonen enig begrip te hebben voor het tegenhouden, dat nu van hogerhand geschiedt. Misschien zal ook de bureaucratie er iets mede te maken hebben, maar ten slotte is het een kwestie van mogelijkheid. Aangezien de mogelijk heid beperkt is, zal als het ware min of meer provisoir worden tegengehouden wat uit een gemeente komt. Dat geeft de gemeente een gevoel van onzekerheid, maar zal niet alleen voor Leiden gelden. Het maakt het de Wethouder zeer moeilijk; deze heeft gestreefd naar een verwerkelijking van de plannen, die inderdaad lof verdient, maar ten slotte bestaan er grote moeilijkheden, die geleidelijk en pas over jaren zullen kunnen worden overwonnen. Dat weten wij allen min of meer, zegt spreker. De heer van Welzen gelooft, dat niets behoeft te worden toegevoegd aan het betoog van de Wethouder, die een resumé van de lijdensgeschiedenis der ingediende plannen heeft gegeven en op zakelijke wijze heeft uiteengezet, wat er heeft plaats gevonden, nadat hij zijn schouders had gezet onder de verwezenlijking van de plannen, die op stapel stonden. Een krachtiger optreden en ingrijpen van het College in zijn geheel om datgene gedaan te krijgen, wat noodzakelijk is om de woningbouw vlotter voortgang te doen hebben, zal op zich zelf wel iets kunnen helpen, maar zal toch aan de kern van de zaak niets veranderen. Uit de besprekingen, in de afdeling Zuid-Holland van de Nationale Woningraad gevoerd over de stand van de woningbouw in het gehele land, is spreker gebleken, op grond van de dooi de inleiders verzamelde gegevens, dat zowel in Leiden als in andere gemeenten in Leiden iets sterker dan in andere gemeenten de woningbouw stagneert. Men wijst als oorzaak daarvan aan het tekort aan geschoolde arbeids krachten en aan materialen. Nu zijn er in onderling verband opnieuw plannen Ontworpen om in deze tekorten te voorzien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 15