MAANDAG 31 MEI 1948.
143
Straataanleg in verband met de bouw van woningen
(Jongelcen e.a.) op terreinen achter de Herensingel.
moeilijke positie, waarin de heren daar verkeren. Het is echter
onjuist tot het College het verwijt te richten, dat het thans
moet bezuinigen, terwijl het van te voren is gezegd. Het is
inderdaad gezegd, maar spreker betreurt het in hoge mate,
dat de gemeente bij dit plan iets moet teruggaan.
Spreker onderschrijft het betoog van de heer Schiiller.
Het is spreker niet bekend, of het in deze gaat tegen
een bepaalde architectspreker weet alleen, dat, indien men
zo brutaal is er een eigen mening op na te houden, dit voor
sommige mensen minder prettig isspreker meent die brutali
teit te bezitten. Gedachtig aan de mening, welke in de fractie
van de heer van Iterson bestaat, is spreker niet onmiddellijk
bereid geweest datgene te aanvaarden, wat de heren in
Den Haag graag wilden.
Intussen kan spreker de Baad verzekeren, dat van enige
tekortkoming van het College in deze geen sprake is. Met
behulp van de onderwerpen en de data van de vele confe
renties, die hebben plaats gehad, zou spreker kunnen aan
tonen, dat niet alleen iedere maand, maar iedere week en
voortdurend over dit plan is gesproken. Het College heeft
al het mogelijke gedaan om het plan zo spoedig mogelijk bij
de Eaad in te dienen. Dinsdagmorgen, toen de zaak nog niet
in het College was geweest, heeft spreker overwogen, of het
niet verstandig zou zijn, spoedshalve de Eaad in zake de
bouw van de 292 woningen een principebesluit te vragen.
Het voorstel is in de Commissie van Fabricage geweest,
maar spreker is er van teruggeschrokken en heeft het ont
raden, omdat hij vreesde, dat, indien het de Eaadsleden
Donderdagmorgen bereikte, tot het College het verwijt zou
worden geficht, dat het het voorstel de Eaadsleden te laat had
toegezonden.
Spreker vreesde inderdaad, dat men dan te veel zou spreken
over de te late bezorging van deze stukken bij de Eaadsleden
en dat men aan dit plan zelf niet de nodige aandacht zou
besteden. Het is daarom niet onmogelijk, dat het College
alsnog zal besluiten tot het bijeenroepen van een Baads-
vergadering op korte termijn, wanneer de plannen die er zijn
ten aanzien van de huizen, binnenkort ter goedkeuring
zullen terugkomen.
De heer van Iterson zou bijna zeggen, dat hij het met het
standpunt van de Wethouder eens is. De Wethouder komt
met precies dezelfde gedachten, die spreker reeds twee
jaren als critiek laat horen, n.l. dat die grond te duur zou
worden. Dat er nu weer een andere instantie is, die ook
deze mening is toegedaan, versterkt sprekers standpunt
slechts. Daarom dringt spreker erbij het College nogmaals sterk
op aan, de plannen „Leiden-Zuid" en „Leiden-Zuid-West"
te bezien en deze te herzien, anders krijgt men er later last mee.
Hoe lang heeft het niet geduurd voordat dit plan klaar was?
Nu is het klaar en nu komt men weer met deze wijzigingen.
Wanneer men nu een vermindering van de grondprijs per
woning van 3.700.tot 2.450.„enig teruggaan" noemt,
zoals de Wethouder gedaan heeft, dan weet spreker niet
wat dan wel een „grote besparing" zou zijn. Hier nu is het
bewijs voor de juistheid van sprekers beweringen volledig
geleverd: men zal op andere wijze moeten bouwen. En
wanneer de heer Jongeleen zegt, dat hij gevochten heeft
om de eengezinswoningen te behouden, daarvoor zou spreker
ook vechten; daar staat hij volkomen achter. Maar als
Eidderkerk tenslotte gedwongen wordt, drie-étage-woningen
te bouwen, dan zal Leiden in dit opzicht ook moeten toegeven.
Wanneer men zich beroept op het woningtekort, dat in
Leiden bestaat, dan wijst spreker er op, dat dat woningtekort
thans veel en veel erger is dan enige tijd geleden. De Wet
houder zegt: ook de arbeiders moeten een behoorlijke woning
hebben; daarvoor zal spreker absoluut blijven vechten;
dat heeft spreker altijd naar voren gebracht en voorgestaan.
Spreker betreurt ook, dat de hoogte van de achtertuinen
moet verminderen; daar kunnen de mensen niets aan doen;
dat zal ook verkeerd gaan!
De heer van Weizen vraagt, hoe dat alles nu komt.
De heer van Iterson zegt, dat dat voor hem ook de vraag is. De
Wethouder twijfelt, of er niet een nieuwe architect moet komen.
De heer Jongeleen heeft nooit aan de architect getwijfeld.
De heer van Iterson heeft ook vragen gesteld over de
riolering; dat zwijgt de Wethouder gewoon dood.
De heer van Weizen zegt, dat het onder de huidige om
standigheden voor sprekers fractie natuurlijk vanzelf spreekt,
dat zij, geplaatst voor de keuze om niet te bouwen dan wel
om wel te bouwen, zij het met aanvaarding van een gewijzigd
stratenplan, dan natuurlijk dit voorstel aanvaardt, zij het
Straataanleg in verband met de bouw van woningen
(van Wclzen e.a.) op terreinen achter de Herensingel.
met handhaving van haar bezwaren tegen de wijze waarop
deze grond bouwrijp gemaakt zal worden.
De trage voortgang van de woningbouw, waarover de heer
van Iterson sprak, gaat ook de communisten zeer ter
harte; deze quaestie zou spreker aanleiding kunnen geven
op de opmerkingen van de heer van Iterson in te gaan,
maar dan komt men van zelf op een ander terrein; waar
daarmede de kern van de quaestie wordt geraakt, zal er
nog wel eens gelegenheid zijn daarop in te gaan. De commu
nistische fractie aanvaardt dus dit voorstel met handhaving
van haar bezwaren; zij hoopt, dat het alsnog mogelijk zal
blijken aan de geopperde bezwaren in enkele opzichten
tegemoet te komen, aangezien, wanneer deze woningen
daar verrijzen, spoedig zal blijken hoe kortzichtig men is
geweest met betrekking tot het bouwrijp maken van de grond.
De heer Jongeleen is inderdaad niet ingegaan op de op
merking van de heer van Iterson betreffende de riolering.
Men was oorspronkelijk bezig aan de uitwerking van het
plan van 240 woningen, het allereerste plan; toen moest
men dit alles is uitvoerig medegedeeld bij het laatste
begrotingsdebat plotseling overschakelen op het plan
van 103 woningen; men stond toen voor het zeer moeilijke
probleem, dat de straatbanen pas kort geleden gestort waren
bij dit plan. Nu is het Volkómen juist, dat in een van de
rapporten van de Technische Dienst staat, dat er daar een
inklinking moest plaats hebben. Dat is ook nodig, aangezien
de straatbanen in plan „Leiden-Noord", gemiddeld 50 a 60 cm,
soms zelfsmog meer, zakken. De straatbanen daar moesten dus
eerst aangelegd worden en inklinken, met het oog op de paal-
fundering; het was niet mogelijk eerst de paalfundering
te slaan en daarna de grond te storten, omdat, men dan het
gevaar liep, dat er dan werking zou komen in de daar ge
slagen palen. De Technische Staf was daarvoor bevreesd
en heeft daarom deze werkwijze gekozen. Doordat men
moest overschakelen op het plan van 103 woningen, was
men onmiddellijk in tijdnood gekomen. Vervolgens moest
het aanleggen van de riolering aanbesteed worden. Inderdaad
heeft het graven van de riolering enige zorgen gegeven,
er dreigden enige moeilijkheden tussen de beide aannemers
te ontstaan, maar na enig overleg is deze zaak in kannen
en kruiken gekomen. Bij dit plan nu is de aannemer bezig
met een graafmachine. Men heeft bij het aanbrengen van
de riolering gehoopt dit plan overeenkomstig de kennelijke
bedoeling vroeg in het jaar te kunnen aanbesteden, maar
de vele besprekingen hebben tot gevolg gehad, dat het plan
eerst nu in de Eaad aan de orde kan worden gesteld. De
Technische Staf heeft niet zo lang aan dit plan gedokterd,
maar had het binnen drie weken kant en klaar. De bezwaren,
welke in Den Haag werden geopperd, hebben de vertraging
veroorzaakt.
Spreker zal bij de beraadslaging over de interpellatie van
de heer Wilmer aanstonds voldoende gelegenheid krijgen iets
te zeggen over de plannen met betrekking tot de woningbouw.
Spreker betreurt dus met de heer van Iterson de minder
snelle gang van zaken bij de riolering. Wanneer de heer
van Iterson zegt reeds twee jaar geleden op het een en
ander te hebben gewezen, vestigt spreker er de aandacht op,
dat de enorme moeilijkheid toen was, dat er niets in het plan
„Leiden-Noord" bestond. Toen spreker als Wethouder optrad
was er niets op het punt van straataanleg en was het uit
breidingsplan niet gereed. Eerst toen dit klaar was, kon men
met het stratenplan beginnen, omdat er een stuk grond
in het bezit van de gemeente was. Het is nu zo, dat, indien
de onteigening niet spoedig plaats heeft, spreker durft voor
spellen, dat Leiden in moeilijkheden zal komen; Leiden zal
dan in het bezit zijn van een toewijzing voor een aantal
woningen, waarvoor de grond ontbreekt. Men kan dit wijten
aan het beleid van de betrokken Wethouder, doch spreker,
zal zich onder dat verwijt kiplekker gevoelen; hij durft
beweren, dat zijnerzijds alles is gedaan, wat de totstandkoming
en uitvoering van alle plannen zou kunnen bespoedigen.
Laat men met tegen-argumenten komen, roept spreker uit.
Dat de zaak bij andere instanties wat stroef gaat, betreurt
spreker met de heer van Iterson, maar daartegen is door
spreker al het mogelijke gedaan.
Wanneer de heer van Iterson meent, dat spreker de op
merkingen van de heer Lombert over de architect onder
schrijft, verklaart spreker zich los te maken van die op
merkingen. Spreker staat nog geheel achter architect Buurman,
een zeer solied man, die de plannen tot in de puntjes uitwerkt
en volledig in staat is plannen voor de Commissie uit de
Woningbouwverenigingen geheel uit te voeren.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.