61
N°. 81. Leiden, 19 April 1948.
Gelijk U bekend is, werd onder volgno. 834a van Hoofd
stuk XV der begroting voor 1948 wegens kosten, voort
vloeiende uit de voorgenomen herziening met betrekking
zowel tot de regeling van het openbaar als van het bijzonder
voorbereidend lager onderwijs een bedrag uitgetrokken van
46.400.—.
Ofschoon deze aangelegenheid in verschillende vergade
ringen van ons College een onderwerp van bespreking heeft
uitgemaakt en inmiddels overleg is gepleegd met de besturen
der gesubsidieerde bijzondere scholen, zijn wij er tot ons
leedwezen nog niet in geslaagd een geheel bevredigende
oplossing voor dit vraagstuk te vinden. Het komt ons echter
voor, dat, in afwachting van het resultaat van het door ons
voortgezette onderzoek, één onderdeel van evenbedoelde
herziening, n.l. de verbetering van de salariëring van het
onderwijzend personeel der scholen voor voorbereidend
lager onderwijs, thans haar beslag kan krijgen. Het zal ook
voor Uw Vergadering geen nader betoog vereisen, dat
verbetering van de salarissen van dit personeel dringend
nodig is. Ofschoon de organisaties van het onderwijzend
personeel hoger zouden willen gaan dan wij ons hadden
gedacht, menen wij, dat voorshands moet worden volstaan
met een verhoging als hierna wordt voorgesteld. Daarmede
zal in elk geval een aanmerkelijke verbetering in de finan
ciële positie van dat personeel worden gebracht.
De met deze verbetering welke wij alsnog met ingang
van 1 Januari 1948 zouden willen doen ingaan gemoeide
kosten ramen wij op 22.400.n.l. voor het onderwijzend
personeel der openbare scholen 4.400.en voor dat der
gesubsidieerde bijzondere scholen 18.000.
Met verwijzing naar het advies van de Raadscommissie
voor het Onderwijs stellen wij U voor:
a. vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 30 Januari 1933
(Gemeenteblad no. 1), regelende het openbaar bewaarschool-
onderwijs in de gemeente Leidenlaatstelijk gewijzigd
bij verordening van 8 September 1947 Gemeenteblad
no. 27).
Artikel 1.
Dp artikelen 10, ,11 en 12 van bovengenoemde verordening
worden vervangen door de volgende artikelen:
Art. 10.
1. De jaarwedde van een onderwijzeres, die niet de bevoegd
heid bezit als hoofdonderwijzeres op" te treden, bedraagt
1.400.met vijf tweejaarlijkse verhogingen van 140.
elk.
2. Voor het bezit van de bevoegdheid om als hoofdonder
wijzeres op te treden wordt de jaarwedde met 400.
verhoogd.
3. De onderwijzeres, die aan het hoofd ener school staat,
geniet als zodanig een verhoging van jaarwedde van:
a. f 250.indien naast het hoofd der school geen vaste
onderwijzeres aan de school verbonden moet zijn,
b. 300.indien naast het hoofd der school één vaste
onderwijzeres aan de school verbonden moet zijn,
e. 350.indien naast het hoofd der school twee vaste
onderwijzeressen aan de school verbonden moeten zijn,
d. 400.indien naast het hoofd der school drie of meer
vaste onderwijzeressen aan de school verbonden moeten zijn.
4. Voor het bezit van een van beide of van beide akten
handenarbeid A en B wordt de jaarwedde verhoogd met
50.voor het bézit van een of meer naar het oordeel van
Burgemeester en Wethouders daarvoor in aanmerking
komende bevoegdheden voor kleuterrhythmiek of kleuter-
gymnastiek wordt gelijke verhoging toegekend.
5. Indien een onderwijzeres wordt aangewezen als plaats
vervangend hoofd der school, wordt haar jaarwedde des
wege verhoogd met 75.
Art. 11.
1. De wedde van een tijdelijke onderwijzeres, die niet
in het bezit is van de bevoegdheid om als hoofdonderwijzeres
op te treden, bedraagt 1400.per jaar.
2.. Voor het bezit van de bevoegdheid om als hoofd
onderwijzeres op te treden wordt de wedde verhoogd met
400.—.
Art. 12.
Voor elk jaar of gedeelte van een jaar, dat de vaste of de
tijdelijke onderwijzeres beneden de 21-jarige leeftijd is,
wordt de aanvangswedde, respectievelijk de wedde verminderd
met 100.
Art. II.
Het eerste lid van artikel 13 wordt als volgt gelezen:
1. De kwekelingen ontvangen een toelage van f 350.
per jaar, met twee eenjaarlijkse verhogingen van f 50.elk.
Art. III.
De onderwijzeressen, die aan het hoofd ener school zijn
geplaatst, de overige onderwijzeressen en de kwekelingen
komen niet meer in aanmerking voor uitkering van de toe
lagen, welke overeenkomstig de Koninklijke besluiten van
15 Januari 1946 (Staatsblad no. G 13) en 14 December 1946
(Staatsblad no. G 362) werden toegekend.
Art. IV.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1948.
b. vast te stellen de hierbij overgelegde begrotingsstaat,
model E no. 4, dienst 1948.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 82. Leiden, 19 April 1948.
In Uw Vergadering van 26 Januari j.l. werd om praeadvies
in onze handen gesteld een verzoek van N. Rosier, namens
de Leidse kermisexploitanten, om vergunning tot het jaarlijks
exploiteren van een z.g. „lunapark".
Zonder thans in te gaan op de principiële vraag omtrent
het al of niet doen houden van een geregeld terugkerende
kermis op gemeentelijk terrein, menen wij, dat in elk
geval voor dit jaar het verzoek niet voor inwilliging in aan
merking komt.
In de loop van 1948 toch zullen reeds worden georgani
seerd een „kinderkennis", te houden op 26,27 en 28 Augustus
a.s. ter gelegenheid van het Regeringsjubileum van H.M.
de Koningin en de gebruikelijke kermis ter gelegenheid
van de herdenking van Leiden's Beleg en Ontzet op 3
October a.s., terwijl ook reeds vergunning verleend is aan
een circusonderneming om voorstellingen te geven van 3 tot
7 Juli a.s.
Ons College is van oordeel, dat het geen aanbeveling
verdient om in 1948 daarenboven nog een lunapark te doen
organiseren door de Leidse kermisexploitanten.
De vraag, of het al dan niet gewenst is in deze gemeente
op gemeenteterrein geregeld een kermis te doen plaats
hebben, zal nader door ons onder ogen worden gezien. Tijdig
voor 1949 zullen wij U onze zienswijze terzake kenbaar maken.
Wij geven Uw Vergadering mitsdien in overweging voor
het jaar 1948 afwijzend op het verzoek van de Leidse kermis
exploitanten te beschikken.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
X° 83. Leiden, 19 April 1948.
Met verwijzing naar het terzake medegedeelde in Ingek.
Stukken no. 4 van 1948, delen wij Uw Vergadering mede,
dat thans definitief kan worden beslist, welke, aanvankelijk
voor woningbouw e.d. gereserveerde gronden alsnog voor
verpachting over 1948 in aanmerking komen, terwijl ook
de onderhandelingen omtrent verpachting van de overige
terreinen zijn beëindigd.
Met de pachters is overeenstemming bereikt omtrent de
te betalen pachtprijzen, waarbij enkele pachtsommen, die
daarvoor in aanmerking kwamen, zijn verhoogd. De vast
stelling van de verpachtingsvoorwaarden, welke per geval
moeten worden beoordeeld, ware, zoals gebruikelijk is,
weder aan ons College over te laten. Ook voor deze verpach
tingen op korte termijn (één jaa.r) is de toestemming nodig
van de Grondkamer, aangezien de gronden alle groter zijn
dan J ha.
Voor verdere bijzonderheden verwijzende naar de in de
Leeskamer ter inzage liggende stukken, geven wij Uw Verga
dering, in overeenstemming met het advies van de Commissie
van Fabricage, in overweging te besluiten de in de hierna
opgenomen staat genoemde percelen wei- en teelland voor
het jaar 1948 te verpachten aan de pachters en voor de prijzen,
vermeld in de kolommen 2 en 6, zulks onder de door ons
College vast te stellen voorwaarden.