94 DONDEBDAG 19 FEBEUABI 1948. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Schüller.) organisaties te zullen bespreken in het vertrouwen, dat zij dan wel in orde zal komen. Spreker heeft het gehele dossier van alles, wat in de dienstcommissie en in besprekingen met de Wethouder is behandeld, bij zich. Het laatste ant woord van de Wethouder is gedateerd 19 December 1947 en luidt: „In antwoord op uw brief d.d. 16 dezer, kan ik u mede delen, dat de interpretatie van enige artikelen als door u bedoeld, besproken is. Een bevredigende oplossing wordt uitgewerkt." De organisaties werden dus met een kluitje in het riet gestuurd; er was dus niets meer te bespreken. Er is niets anders te doen dan het Baadsbesluit van 19 Mei 1930 (Ing. St. No. 80) uit te voeren. Men wil nog gaan spreken om te trachten met het oog op het gebrek aan personeel onder genoemd Baadsbesluit uit te komen; dat is foutief. Men heeft gebrek aan personeel, omdat te weinig personen zich voor de verpleging in Leiden hebben aangemeld en omdat men te veel patiënten opneemt. In andere gestichten houdt men bij de opneming van patiënten rekening met de grootte van het personeel en worden de werktijden en de andere arbeidsvoorwaarden gehandhaafd. De Wethouder heeft verklaard, dat het personeel geen bezwaar had tegen de invoering van de 54-urige werkweek, 'maar heeft daarbij geen enkel document getoond; spreker heeft echter de bewijzen, dat die verklaring niet juist is. In zijn brief van 18 Augustus 1947 schreef de Hoofdinspecteur van de Arbeid, districtshoofd in het 10de district aan de organisaties: „In verband met een aanvrage van de Stichting „Endegeest" te Oegstgeest, tot verlenging van de vergunning voor een 54-urige werkweek voor het verplegend personeel in plaats van de 51-urige wettelijke werkweek, wilde ik uw mening weten. De Stichting verklaarde n.l., dat de vertegenwoordigers van de vakorganisaties met deze aanvrage accoord gaan. Gaarne zie ik uw gemotiveerd antwoord, zo mogelijk per omgaande, tegemoet." De vertegenwoordigers van de drie samenwerkende organi saties hebben na bet lezen van deze brief elkaar zitten aan kijken en de vraag gesteld, of elke organisatie zonder mede weten van de andere toestemming had gegeven. Daarvan bleek geen sprake te zijn. Daarop hebben zij zich de vraag gesteld, hoe de Hoofdinspecteur aan deze mededeling was gekomen. Bij onderzoek bleek, dat de organisaties geen toestemming hadden gegeven, maar er beslist tegen waren en dit is ook aan de Inspectie schriftelijk medegedeeld. Spreker heeft een afschrift van die brief, gedateerd 20 Augus tus 1947, voor zich en begrijpt niet, hoe de directie heeft kunnen verklaren, dat de organisaties toestemming tot invoering van de 54-urige werkweek hebben gegeven. De afdeling Leiden van de Algemene Bond Van Ambtenaren heeft aan de Hoofdinspecteur van de Arbeid te 's-Gravenhage naar aanleiding van het bezoek van de Inspectrice van de Arbeid medegedeeld, dat aan de vertegenwoordigers van de vakorganisaties niet gevraagd is, of zij accoord kunnen gaan met een verlenging van de 54-urige werkweek voor dit verplegend personeel en dat hopelijk het onderzoek van de Arbeidsinspectie haar aanleiding zou geven een blijvende contróle te doen uitoefenen, opdat de wettelijke bepalingen zo goed mogeüjk worden nagekomen. De afdeling Leiden van de Christelijke Ambtenarenbond heeft aan de Hoofdinspecteur van de Arbeid medegedeeld, dat zij principieel tegen een 54-urige werkweek is. Ook de Algemene Booms-Katholieke Ambtenaren Ver eniging, afdeling Leiden, schreef, dat zij niet accoord ging met een verlenging van de 51-urige werkweek tot 54 uren voor dit personeel en dat een dergelijk vraagstuk toch eerst moest besproken worden in de dienstcommissie voor de gestichten en in het georganiseerd overleg. Dit is toch duidelijk genoeg! Uit deze brieven is derhalve duidelijk aangetoond, dat de mededeling van de Directie van de Gestichten geheel onjuist is geweest. Met de inlichtingen, door deze Directie verstrekt, moet men zeer voorzichtig zijn. Zo heeft spreker bij de behandeling van de begroting voor 1947 ter sprake gebracht de quaestie van het uitwonend zijn van verpleegsters van de gestichten; toen is hem medegedeeld, dat er reeds vijf uitwonende verpleegsters waren. Spieker wist positief, dat dit niet juist was; bij onderzoek is hem dan ook gebleken, dat de vijf verpleegsters, die uitwonend wsren, particuliere verpleegsters waren, die bij de gestichten werkzaam waren gesteld. Spreker neemt dit het College niet kwalijk; dat moet afgaan op de voorlichting, gegeven door de verschillende hoofdambtenaren. Met de mededelingen, door de Directie van dit Gesticht verstrekt, moet men dus zeer voorzichtig zijn. Onjuist is dus de mededeling, dat de organisaties over de Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Schüller e.a.) invoering van de 54-urige werkweek gehoord zijn. Zij hebben geprotesteerd en bij de Arbeidsinspectie bezwaar gemaakt. De verlenging van de werktijd is ook niet nodig, wanneer men, evenals in andere gestichten geschiedt, niet meer patiënten opneemt dan men door het aanwezige personeel kan laten verplegen. Nu men aanstoot heeft genomen aan de uitdrukking „Augiasstal", merkt spreker op, dat zij, die tijdens de vorige mobilisatietijd (19141918) in militaire dienst zijn geweest, zich zullen herinneren, dat alles tot het eten toe uitstekend in orde was op het ogenblik, dat een generaal met zijn staf kwam inspecteren. Zo is het ook in Endegeest. Wanneer het College of de Commissie voor de Gestichten komt kijken, is alles prima in orde. Verleden jaar heeft spreker bij de be handeling van de begroting bezwaar gemaakt tegen de toestand, waarin de kamertjes van de zusters verkeerden, maar werd toen door de heer Hendriks bestreden. Na de behandeling van de begroting heeft de heer Hendriks de gestichten bezocht, omdat zijn geloofsgenoten er aanstoot aan hadden genomen, dat hij tegen sprekers opmerkingen over de kamertjes was ingegaan; toevallig was spreker er die dag ook. Toen de verpleegsters de heer Hendriks de kamertjes beten zien, dje niet in orde waren, merkte hij op: ,Ja, maar dat wist ik niet!" Tot nu toe is de heer Hendriks echter niet op zijn betoog van verleden jaar teruggekomen. Om de grieven te leren kennen, moet men niet in een ver gadering van de Commissie zijn of op het terrein van de gestichten komen, maar moet men vertrouwelijk met het personeel spreken. Juist omdat spreker de grieven kent en ieder vogeltje nu eenmaal zingt, zoals het gebekt is, heeft hij de uitdrukking „Augiasstal" gebruikt; misschien had hij een ander woord kunnen kiezen, maar de bedoeling zou het zelfde zijn geweest en de feiten zouden daardoor niet anders zijn geworden. Spreker zal het b.v. het academisch geschoolde raadslid de heer Vos niet kwalijk nemen, dat deze gisteravond zeide, de behandeling van de technische vraagstukken aan de door hem bedoelde leden over te laten. De heer Kortmann zegt, dat de heer Knetsch de roeping van een verpleegster gelijk stelt met de roeping voor elk ander beroep of vak. Spreker is het met de heer Knetsch eens, dat ieder de plicht heeft het beroep, waarin hij door God gesteld is, zo goed mogelijk en naar beste krachten te vervullen. Wanneer de heer Knetsch dit echter zonder meer en op dezelfde gronden toepast op de verpleegsters en ver plegers, dan maakt hij toch een denkfout; dan vergeet hij, dat de verpleegsters en verplegers een speciale roeping hebben, nl. om zich ten dienste van de lijdende mensheid te stellen. Het beroep van verpleegster vraagt een zich associëren met het lot van de patiënten; dat is de specifieke roeping van het verplegend personeel. Juist op deze specifieke roeping is gebaseerd het aanzien, dat de verpleegsters nu eenmaal bij het gewone publiek hebben, een speciaal aanzien, dat nu eenmaal niet vergeleken kan worden met het aanzien, dat b.v. een bakker of kruidenier geniet. Juist daarom protesteert spreker er tegen, dat met deze specifieke roeping van het verplegend personeel niet voldoende rekening ge houden wordt. De heer Schüller schreef het feit, dat op de gestichten de 54-urige werkweek nog gehandhaafd was, toe in de eerste plaats hieraan, dat er zich niet genoeg personeel aanbiedt, en in de tweede plaats hieraan, dat de gestichten, in ver houding tot het aanwezige personeel, te veel patiënten opnemen. Beide punten zijn juist; inderdaad is dat zo, maar de heer Schüller vergeet daarbij de grote sociale taak, die een ziekenhuis en ook een gesticht heeft te vervullen. Zolang spreker zitting zal hebben in de Commissie voor de Gestichten zal spreker er zijn uiterste best voor doen, dat de gestichten, ook al is er niet genoeg personeel, patiënten zullen opnemen tot hun maximum-capaciteit. Alleen een insider, een arts, kan weten van hoe groot nadeel het is, niet alleen voor de patiënt, maar ook voor zijn omgeving, wanneer wegens plaatsgebrek opneming geweigerd moet worden. Op het ogenblik zeggen zowel het Academisch Ziekenhuis als het Diaconessenhuis geen patiënten meer te kunnen opnemen wegens tekort aan personeel; het St. Elizabethgesticht maakt een uitzondering. Het komt voor, dat in de vacantietijd zalen gesloten zijn. Spreker heeft het onlangs in het Diaconessenhuis meegemaakt. Men zit dan met de handen in het haar. Nog erger is het, wanneer het krankzinnigen geldt, die niet alleen ter wille van zichzelf, maar ook met het oog op de ontzaglijke schade, die zij hun omgeving kunnen berokkenen, moeten worden opgenomen. Spreker is er dan ook volkomen van overtuigd, dat het personeel van Endegeest, nu deze tijd van het verplegend personeel en de artsen dingen vraagt, die eigenlijk boven hun krachten gaan, er volkomen mede

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 8