DONDERDAG 19
FEBRUARI 1948.
93
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Goslings e.a.)
de aan te brengen vernieuwingenhet is dus zeer goed mogelijk,
dat een dergelijk bestuur op het verzoek tot samenwerking
niet ingaat, zodat een sterker prikkel noodzakelijk is. Wan
neer nu naar een bepaald artikel geen grote vraag meer is,
behoeft men niet meer zo zijn best te doen. Inderdaad is het
mogelijk, dat uit de groep van de huisartsen geen bepaalde
vraag naar iets bestaat, maar dat het toch wenselijk is, dat er
iets gebeurt. Aanvankelijk bestond ook tegen de instelling
van de schoolartsendiensten grote oppositie. Het kan wel eens
nuttig zijn, dat de overheidsinstanties, die het geneeskundig
belang van de gemeenschap moeten dienen, durven ingrijpen,
dus niet eerst vragen of praten. Spreker zou niet al te lang
willen wachten op de beantwoording van de vraag, of er dit
jaar enig en volgende jaren meer resultaat zal komen. Intussen
zal spreker gaarne afwachten, wat de Wethouder van Sociale
Zaken zal doen.
Naar aanleiding van de opmerking van de heer Frohwein,
dat de Partij van de Arbeid en de Volkspartij voor Vrijheid
en Democratie elkaar niet altijd goed begrijpen, heeft spreker
een liberaal dagblad medegenomen, waarvan men misschien
niet kan zeggen, dat het liberaal is op de wijze, waarop de
heer Frohwein het wil hebben; de principes, waarvan het
uitgaat, zijn zuiver liberaal; het verstaat deze tijd misschien
beter dan de heer Frohwein. Het zegt, dat wat in Engeland
gebeurt geen staatssocialisme is, maar het wel kan worden
en wijst er op, dat het plan-Beveridge is voorbereid door
leden van de Labour-Party, conservatieven en liberalen.
Ook spreker gelooft, dat er een samenwerking moet tot
stand komen. De Wethouder van Sociale Zaken heeft zeer
terecht gezegd, dat men als mensen van goeden wille over
alle meningsverschillen heen met elkaar moet samenwerken.
Spreker heeft nooit iemand willen uitschakelen. „Mensen van
goeden wille" (op welke basis dan ook) betekent niet alleen,
dat men volgens zijn eigen mening van goeden wille is, maar
ook, dat men als democraat probeert te begrijpen, wat een
tegenstander met diens woorden en uitdrukkingen bedoelt.
Doet men dit niet, dan spreekt men langs elkaar heen en
heeft het spreken in de Raad geen zin.
Een uitspraak van de heer Woudstra, die met zeer grote
belangstelling naar iedereen luistert en de indruk maakt van
anderen te begrijpen, heeft spreker genoegen gedaan. De
heer Woudstra verklaarde namelijk, dat hij, na verschillende
redevoeringen te hebben gehoord, niet goed meer wist, wat
hij onder socialisme moest verstaan. Dit houdt de mogelijk
heid in, dat er wat veranderd zou zijn en dat men zich de
vraag stelt: wat zou onder het woord „socialisme", dat zo
misbruikt is en waaraan zoveel verschillende inhouden
worden toegedacht, moeten worden verstaan? Spreker hoopt
daarover nog eens op een andere plaats te spreken; er is
vandaag in de Raad genoeg over gesproken en daarom gaat
spreker er thans niet verder op in.
De heer Knetsch is niet geheel bevredigd door het ant
woord van de heer Menken inzake de werktijden van het
verplegend personeel in de gestichten. Volgens de heer
Menken heeft het langer werken plaats gehad met goed
vinden van de verschillende organisaties.
De heer Menken heeft dat niet gezegd. Spreker heeft
gezegd: met goedvinden van het personeel.
De heer Knetsch zegt, dat het personeel verdeeld georgani
seerd is. Zeker, in een van die organisaties is medegedeeld,
dat men gedurende de overgangstijd wel wat langer wilde
werken; de werklieden stonden echter uiteindelijk afwijzend
daartegenover. Wanneer het er om gaat het verplegend
personeel langer te laten werken, of om verkeerde toestanden
weg te praten, komt men altijd aan met de bewering, dat
het vak van verple(e)g(st)er een roeping is. Ieder staat
tenslotte in dienst van de volksgemeenschap; wat men voor
vak ook heeft, men moet dat allereerst uit roeping doen;
elk vak, elk beroep heeft dezelfde roeping; men heeft de
taak uit te oefenen, die God heeft opgedragen. Men moet
ophouden bij de verpleging altijd de roeping te berde te
brengen, want die roeping eindigt altijd bij een zeker tracte-
ment. Spreker verzoekt dus de Wethouder om de toezegging,
dat voor het verplegend personeel binnen de kortst mogelijke
tijd de 48-urige werkweek zal worden ingevoerd; anders zal
spreker zich genoodzaakt zien een uitspraak van de Raad
te vragen.
De bewering van de heer D. J. van Dijk, dat alle sociale
verbeteringen alleen door de sociaal-democratie tot stand
zouden zijn gebracht, zou spreker op een andere tijd en op
een andere plaats nader in behandeling willen nemen; thans
volstaat hij met te noemen de namen van Aalberse, Talma
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Knetsch e.a.)
en anderen; alle sociale verbeteringen uit die tijd zijn zonder
de sociaal-democratie tot stand gekomen.
Wat betreft de aanstelling van een sociale werkster voor
het gemeente-personeel, sluit spreker zich bij mevrouw
Braggaar aan. Laat de Wethouder eens zien naar de parti
culiere bedrijven, die een sociale werkster hebben aangesteld,
en naar de mooie resultaten, die men met deze heeft weten
te bereiken; dan is er alle reden om ook voor het gemeente-
personeel een maatschappelijke werkster aan te stellen.
De heer Schüller, de verleiding om op het betoog van de
heer Lombert in te gaan weerstaande, zegt het deze niet
kwalijk te hebben genomen, geen critiek te hebben uit
geoefend. Spreker heeft de heer Lombert persoonlijk ver
klaard, zich gezien diens critische aanleg er over te
hebben verwonderd, dat deze alleen lof aan het College heeft
gebracht.
De heer van Iterson heeft ontkend, dat er reeds vóór de
oorlog een gebrek aan woningen bestond; spreker heeft
echter met behulp van officiële rapporten het bestaan van
dat gebrek aangetoond; reeds vóór de oorlog was er sprake
van dubbele bewoning.
De heer Wilmer heeft het College lof toegezwaaid met
betrekking tot het financiële beleid van vóór de oorlog;
men heeft het weieens anders gehoord. Die lof heeft spreker
echter goed gedaan, omdat van het jaar 1935 af sprekers
partij mede verantwoordelijkheid voor dat beleid heeft
gedragen; spreker zegt de heer Wilmer dan ook dank voor
diens lof.
Spreker komt thans terug op de kwestie van het verzenden
van adressen. Naar de mening van de Voorzitter handhaaft
de Regering een onwettige regeling. De Minister is echter
volgens de wettelijke bepalingen benoemd en er zullen nog
wel bepalingen uit de bezettingstijd bestaan, volgens welke
op het ogenblik wordt geregeerd. Moet men nu concluderen,
dat alles, wat op grond van laatstbedoelde bepalingen wordt
gedaan, onwettig is? Spreker gelooft van niet, daar anders
ook de positie van het brandweerpersoneel, die in de bezet
tingstijd is geregeld, onwettig zou zijn.
De Voorzitter heeft er bezwaar tegen gemaakt, dat een
raadslid als burger een adres zendt aan een hogere instantie.
Heb kan echter voorkomen, dat een voorzitter van een
schoolbestuur, die b.v. lid van een gemeenteraad is, als
voorzitter van dat bestuur in beroep komt bij een hogere
instantie, indien het bestuur zich niet met een besluit van
die Raad kan verenigen.
Aan iedere staatsburger is bij de Grondwet gewaarborgd
het recht, van alle besluiten van de Gemeenteraad te allen
tijde in beroep te gaan.
Wat betreft de wijze van behandeling van het voorstel
tot reorganisatie van de brandweer, bij de behandeling van
dat voorstel heeft spreker in de Raad ongeveer 20 opmerkingen
gemaakt, die de Voorzitter toen niet alle kon verwerken.
Hoeveel beter zou het nu niet geweest zijn, wanneer ook bij
de Brandweer, evenals bij alle andere diensten, een advies
commissie had bestaan en wanneer men die reorganisatie van
de brandweer in die commissie behoorlijk had voorbereid;
dan had deze zaak ook in de verschillende raadsfracties
behandeld kunnen worden en ware ze beter tot haar recht
gekomen. Het gebeurt toch ook vaak, dat bij de behandeling
van belangrijke voorstellen het hoofd van de betrokken dienst
in de Raad aanwezig is, teneinde zo nodig de Wethouder
inlichtingen te kunnen verstrekken ten behoeve van diens
verdediging van het voorstel; zo heeft spreker bij de be
handeling van het voorstel tot reorganisatie van de Brand
weer ook de commandant van de Brandweer hier aanwezig
gezien; wanneer deze, aan de hand van het door hem uit
gebrachte rapport, de Burgemeester voldoende gegevens had
verstrekt, was de Voorzitter niet gedwongen geweest, zich
te onthouden van een beantwoording van de toen door
spreker gemaakte opmerkingen. De Wethouders hebben toch
ook altijd geantwoord op de in de Raad gemaakte opmer
kingen.
Over de uitbetaling van door het gemeente-personeel
gemaakte overuren heeft de Wethouder met geen woord
meer gesproken; deze zaak is echter wel van belang, waar
ze herhaaldelijk in de Raad ter sprake zijn gebracht, en hij
verwacht, dat Burgemeester en Wethouders deze aangelegen
heid in belang van het personeel nu eens tot een goed einde
zullen brengen.
Spreker zal het op prijs stellen, wanneer de opmerkingen,
welke hij in de vergadering van de sectie en van de Raad
heeft gemaakt, worden beantwoord.
De Wethouder van Sociale Zaken heeft het zich heel
gemakkelijk afgemaakt van de vacantieregeling van het
verplegend personeel met de mededeling, deze zaak met de