90
DONDERDAG 19
FEBRUARI 1948.
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Lombert.)
best heeft begrepen. Dat is gemakkelijk in een gezelschap
van nieuwelingen, maar anders wordt het, wanneer er enkele
ouderen bij zijn, die gelukkig nog over een goed geheugen
beschikken. Het heeft eigenlijk geen zin, oude koeien uit de
sloot te halen, maar als de heer Schüller het doet, kan spreker
het ook.
Er is, wat de politieke verhoudingen in de gemeenteraad
betreft, gelukkig veel veranderd; spreker heeft wel niet
zolang als de heer Schriller, maar toch een voldoend aantal
jaren deel van de Raad uitgemaakt om met enige kennis
van zaken te kunnen spreken. Spreker herinnert zich, dat
vroeger met de regelmaat van het terugkeren der jaargetijden
ieder jaar bij de behandeling van de begroting 40 tot 60
voorstellen werden ingediend, welke regelmatig, vrijwel steeds
met dezelfde aantallen stemmen werden verworpen. De heer
Schüller heeft gemeend, er enige ter staving van zijn betoog
te moeten noemen, waarbij spreker dacht: indien je niet
anders hebt, had je het beter achterwege kunnen laten. De
heer Schüller heeft het oude beestje van de woningtelling
van stal gehaald, waarbij vroeger reeds werd gezegd: met
een woningtelling verkrijgt men geen enkele woning. Spreker
wil aannemen, dat zich onder de vroegere voorstellen zich er
misschien wel eens een heeft bevonden, dat een beter lot waard
was geweest, maar denkt hierbij aan het verhaal van de
jongen, die door de wolf werd verslonden, toen zijn dorps
genoten hem op zijn hulpgeroep niet kwamen helpen, omdat
hij enige malen loos alarm had gemaakt. Doordat dezelfde
voorstellen herhaalde malen werden ingediend, zijn zij alle
dezelfde weg gegaan. Spreker wil ook wel aannemen, dat de
fractie, waartoe vroeger de heer Schüller behoorde, al haar
voorstellen in het belang van de gemeente heeft ingediend,
maar daarbij herinnert spreker er dan ook aan, dat toen
reeds door de heer Wilmer meerdere malen werd gezegd, dat
zij een ander doel hadden, namelijk propaganda. De heer
van Eek, eerlijk en overtuigd marxist, werd daar niet kwaad
om, maar gaf het volmondig toe, zeggende: „daar zijn wij
groot van geworden". Spreker zegt dit niet om de heer
Schüller onaangenaam te zijn of om oude koeien uit de sloot
te halen, maar de heer Schüller heeft zeer onlangs de heer
A. van Dijk verweten, dat hij uit propagandistische oog
merken sprak. Wanneer men boter op zijn hoofd heeft moet
men niet in de zon gaan staan. Spreker zou bijkans tot tranen
toe bewogen worden, als hij hoort hoeveel hulde er thans
gebracht wordt, maar spreker herinnert zich vroegere jaren,
toen van hulde geen sprake was; toen zaten er andere Wet
houders in het College; toen waren het geen partijgenoten.
Spreker herinnert zich een bekend raadslid van vroeger, die
wanneer door het College bepaalde voorstellen werden afge
wezen op grond van het feit, dat die toch niet door hogere
instanties zouden worden goedgekeurd, altijd zeide: „dan
moet die Wethouder naar Den Haag gaan en met zijn vuist
op tafel slaan." Die toestand komt ook niet meer voor! De
heer Schüller heeft spreker in een particulier gesprek zijn
verwondering te kennen gegeven, dat spreker als lid van de
Katholieke Volks Partij zich gedwongen heeft gevoeld het
beleid van de heer Jongeleen, als lid van de Partij van de
Arbeid, inzake de volkshuisvesting te verdedigen; de heer
Schüller schijnt zoiets abnormaal te vinden. Dat is toch geen
uiting van de geestesgesteldheid, die aan de andere zijde
van de Raad overheerst? De heer Wilmer heeft in eerste
instantie gezegd, dat de Katholieken zulk een partij-discipline
niet kennen. Spreker zou dit anders gezegd hebben, nl.
de Katholieken hebben geen cadaver-discipline, zij beoor
delen alle voorstellen van het College naar hun juiste waarde,
van welke Wethouder zij ook afkomstig zijn; zij behouden
zich het recht voor zich ook vierkant tegen voorstellen van
de Rooms-Katholieke Wethouder te stellen en zij zullen zich
ook in de toekomst dat recht voorbehouden.
De heer D. J. van Dijk heeft zeer behartenswaardige
woorden gesproken over de noodzakelijke samenwerking van
de verschillende partijen, maar hij noemde daarbij ook de
elementen, die nodig zijn voor die vruchtbare samenwerking.
Spreker staat op het standpunt, dat men met respectering
van ieders beginselen de goede en ook de slechte daden van
zijn tegenstanders moet leren waarderen.
Yoor het voorstel van de heer van Iterson tot het instellen
van een onderzoek naar de in Leiden aanwezige kantoor
ruimte gevoelt spreker wel iets. Spreker geeft de Wethouder
toe, dat het niet gemakkelijk zal zijn, de kantoren uit de
percelen te krijgen, waarin ze thans ondergebracht zijn, tenzij
met grote kosten, maar zal van dit voorstel bij aanneming
ervan niet een preventieve werking uitgaan, nl. om niet al
te gauw toe te geven aan de verlangens, die er dikwijls zijn,
om woonruimte aan haar eigenlijke bestemming te onttrekken
en voor kantoor te bestemmen? Aan dergelijke verlangens
is de laatste jaren wel eens te veel toegegeven. Spreker is het
Gemeentebegroting Algemene beschouwingen.
(Lombert c.a.)
met de Wethouder eens, dat dergelijke panden toch niet zo
goed voor woning in te richten zijn. Deze quaestie is ook eens
in de Commissie van Fabricage besproken, nl. toen als
bezwaar tegen iemand, die naar een bepaald werk mededong,
werd aangevoerd, dat hij met voldoende kantoorruimte in
Leiden kon vinden. In de aanneming van het voorstel van
de heer van Iterson kan enig voordeel zijn gelegenhet
behoort tot de prudentie van het College, of men al dan niet
zal overgaan tot de ontruiming van de kantoorgebouwen.
Gelet op de practijk en gehoord de toezeggingen van
Wethouder Jongeleen, geeft spreker de heer van Iterson in
overweging, diens voorstel betreffende het geven van op
drachten aan architecten in te trekken.
Met het voorstel van de heer van Iterson aangaande de
bouw van een aantal kleine woningen kan spreker zich in
principe niet verenigen. De Wethouder heeft terecht daar
tegen zijn bezwaren aangevoerd. Aangezien bij de uitvoering
van het voorstel de verhoudingen slechter zouden worden,
zal spreker er zijn stem niet aan kunnen geven.
Indien het voorstel van de heer van Iterson met betrekking
tot de bouw van een betonskelet wordt gehandhaafd, zullen
er niet veel bezwaren tegen bestaan; spreker vraagt zich
alleen af, of het na de toezeggingen van de Wethouder nog
nodig is.
Het argument van de Wethouder, dat het terrein -van de
voormalige Leidse Katoenmaatschappij bestemd is -voor de
gebouwen van de Raad van Arbeid en de Gemeentelijke
Geneeskundige- en Gezondheidsdienst kan spreker moeilijk
accepteren als bezwaar tegen zijn voorstel. Uiteraard valt
over het gedeelte, dat aan de Raad van Arbeid is verkocht,
niets te zeggen, ofschoon spreker het wel betwijfelt, of de
Raad van Arbeid nog tot bouw op dit terrein zal overgaan.
De stichting van een gebouw voor de Gemeentelijke Genees
kundige- en Gezondheidsdienst is echter zulk een toekomst
muziek, dat men op het ogenblik geen enkele toon van een
deuntje kan horen. Zelfs al waren daarvoor verdere stappen
gedaan, dan nog vraagt spreker zich af, wat noodzakelijker
ishet bouwen van woningen of het stichten van een gebouw
voor de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst.
Alle genoemde desiderata moeten worden achtergesteld bij
de bouw van woningen. Het terrein is bouwrijp; de grond,
waarin geen paal behoeft te worden gedreven, zal niet te
duur zijn. De technische staf van Gemeentewerken is best
in staat, binnen zeer korte tijd de plannen te maken. Spreker
geeft dan ook in overweging, de stichting van een gebouw
voor de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst
een poosje uit te stellen. De woningbouwvereniging „De
Eensgezindheid" zou zeer gaarne als exploitante van dat
terrein in aanmerking komen.
Nu men bij de uitvoering van de saneringsplannen voor
de moeilijkheid staat, dat er nog bewoonde huizen zijn, heeft
spreker in overweging gegeven te trachten, het Militair
Hospitaal tot tijdelijke woonruimte in te richten. Indien het
Rijk het met wenst te verkopen, kan de gemeente trachten
het in huur te krijgen en in te richten voor tijdelijke bewoning
door de gezinnen, die men uit de woningen van de sanerings
plannen moet verwijderen. Het bebouwen van de open
plekken zal inderdaad niet economisch zijn, maar dit bezwaar
zinkt in het niet bij de overweging van de vraag, hoe men
binnen de kortst mogelijke tijd aan meer woonruimte kan
komen. Daarom verzoekt spreker de Wethouder zijn andere
bezwaren op zij te zetten, en die open plekken aan te
vullen, al zijn er zeker bezwaren aan verbonden. Spreker
wijst op de Open brief van de Nederlandse artsen, dezer
dagen verschenen, waarin gewezen wordt op de sterk demora
liserende invloed van de samenwoning en op de zeer slechte
invloed daarvan op de geestelijke en lichamelijke volks
gezondheid, op de toeneming van de geslachtsziekten en van
de tuberculose, die van deze samenwoning het gevolg is, alles
in verband met het trage tempo van de wederopbouw.
Spreker is niet blind voor de moeilijkheden op het terrein
van de volkshuisvesting, ook omdat men op dat gebied niet
kan optreden zoals men gaarne zou willen, mede in verband
met hogere instanties. Het moet echter toch tenslotte mogelijk
zijn niet alleen voor Leiden, maar ook tezamen met
andere gemeenten de Regeringsinstanties te overtuigen,
dat primair is de bouw van zoveel mogelijk nieuwe woningen.
Spreker hoopt, dat de Wethouder alsnog aanleiding zal vinden
zijn voorstel tot uitvoering van deze saneringsplannen aan
te nemen; wanneer de Wethouder daartoe niet bereid mocht
zijn, hoopt spreker, dat de andere raadsleden hun stem aan
zijn voorstel niet zullen onthouden.
De heer Knol dankt het College en de Voorzitter voor de
beantwoording van de door hem gestelde vragen. Uit dat
antwoord blijkt, dat het College zoveel mogelijk zal strijden