DONDERDAG 19
Gemeentebegroting Uitgaven.
(Schüller e.a.)
der vergadering ter hand gesteldde vragen waren goed van
elkaar gescheiden. In hun antwoord halen Burgemeester en
Wethouders beide vragen door elkaar. Spreker heeft het in
de sectievergadering gehad over het aanbrengen van schaft
en waslokalen op de Stadswerf. In hun antwoord (blz. 75)
spreken Burgemeester en Wethouders van het schaftlokaal
van de Stadshulpwerf, maar daarover heeft spreker het in
de sectievergadering niet gehadtoen heeft hij er de aandacht
op gevestigd, dat er zowel op de Stadswerf als op de Stads
hulpwerf geen moderne hulpmiddelen zijn. Schaft- en was
lokalen zijn bij de wet voorgeschreven en moeten op de
Stadswerf aanwezig zijn, al is het waar, dat daar heel weinig
ruimte is. Spreker verzoekt de Wethouder er voor te zorgen,
dat in de kortst mogelijke tijd schaftlokalen en waslokalen
op de Stadswerf worden aangebracht. Spreker hoopt, dat de
Wethouder in dit opzicht een toezegging zal kunnen doen.
De heer Jongelcen kan niet toezeggen, dat in de kortst
mogelijke tijd een schaftlokaal aan de Stadswerf zal worden
gebouwd. Spreker zal aan deze zaak de volle aandacht
besteden, al stuit men hier op de moeilijkheid, dat de ruimte
op de Stadswerf zeer beperkt is. Met alleen het schaftlokaal,
ook de werkplaats op de Stadswerf is zeer verouderd. De
gemeente zal moeten trachten een gedeelte van de kazerne
naast de Stadswerf terug te krijgen; dan kan de gehele zaak
onder de loupe worden genomen.
De heer van Weerlee acht daar wel nodig de bouw van een
waslokaal, niet die van een schaftlokaal. De gemeente moet
zich aan de 48-urige werkweek houden; wanneer zij dit doet,
is een schaftlokaal niet nodig, omdat de werklieden dan
tussen de middag naar huis kunnen gaan om te eten. Spreker
is het dus slechts voor een gedeelte met de heer Schüller eens.
De heer Schüller is de Wethouder dankbaar voor de toe
zegging, dat hij in elk geval op het aanbrengen van een
schaftlokaal zal aandringen.
Spreker is het niet eens met de heer van Weerlee, dat een
schaftlokaal niet nodig zou zijn. De werktijden voor deze
werklieden zijn in de zomer langer dan in de winter, in
verband met het vroeg invallen van de duisternis en met
de weersgesteldheid gedurende de winter. In de zomer zijn
de werktijden dus langer, tengevolge waarvan in de zomer
in de ochtend ook een schafttijd is ingelast.
De heer van Weerlee zegt, dat een langere werkweek dan
48 uren niet is toegestaande gemeente, als openbaar lichaam,
moet in dit opzicht vóórgaan. In de particuliere bouwbedrij
ven worden de uren, gedurende welke in de zomer langer
gewerkt wordt, bijbetaald uit een fonds. Spreker wil er zich
niet mee bemoeien, hoe de gemeente dat regelt, maar de
gemeente moet dezelfde werktijden houden als de particuliere
bedrijven.
De heer Jongelcen is niet voornemens zich te mengen in
het geschil tussen de heren Schüller en van Weerlee. Het
moge juist zijn, dat op het ogenblik in de particuliere bedrijven
een andere werktijdenregeling wordt toegepast, de heer van
Weerlee weet ook, dat het gemeentepersoneel onder geheel
andere voorwaarden tewerkgesteld is. Indien daarop door
de vakorganisaties aangedrongen wordt, zal het College zeker
dit eens onder de loupe nemen.
Een andere vraag is, of het gemeentebestuur er zelf toe
moet overgaan, een andere werktijdenregeling in te voeren.
Het gemeentepersoneel werkt echter onder geheel andere
voorwaarden dan het personeel in de particuliere bedrijven,
zodat spreker dit toch Wel even in het oog zal houden.
Spreker wijst er echter op, dat het personeel van de Stads-
timmerwerf op eigen verzoek in de zomer geen schafttijd
heeft. Toen het personeel een half uur eerder op het werk
moest komen, heeft het gevraagd, deze maatregel niet toe
te passen, maar de schafttijd te beperken tot een kwartier,
waarin het lopende een boterham kon eten. Het vorige
College heeft dit verzoek toegestaan en het tegenwoordige
College heeft die regeling gehandhaafd. Wanneer de heer
Schüller voorstelt, de andere regeling in te voeren, krijgt hij
het gehele personeel tegen zich.
Volgnummer 423 wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 424, luidende:
„Onderhoud van straten en pleinen 225.500.
De heer Lombert heeft met genoegen gelezen, wat het
College in de Memorie van Antwoord over de Uiterstegracht
FEBBUAEI 1948. 103
Gemeentebegroting Uitgaven.
(Lombert e.a.)
heeft gezegd; tegen de demping van deze gracht, die een
staalkaart van alle mogelijke kleuren is en kan worden
beschouwd als een monsterflacon met onwelriekend vocht,
zal geen stedebouwkundig bezwaar bestaan. Het zal spreker
aangenaam zijn, indien het College ernstig onderzoekt, of tot
demping van de Uiterstegracht kan worden overgegaan.
Als antwoord op een vraag, in het sectieverslag gesteld,
antwoordt het College niet te weten, dat er straatnaamborden
ontbreken. Spreker zou bijna de vraag stellen, of in die
tussentijd de straatnaamborden zijn aangebracht. In de
sectie-vergadering heeft spreker o.a. de Brederodestraat
genoemd. Ook heeft spreker er de aandacht op gevestigd,
dat soms het verlengde van een straat of laan een andere
naam heeft. Zo heet het verlengde van de Verdamstraat:
Burggravenlaan. Spreker wil aannemen, dat het rapport van
1934 logisch is geweest, maar niet, dat de toestand, die men
op grond daarvan heeft geschapen, ook logisch is, waarom
hij het College in overweging geeft de aandacht van de
samenstellers van het rapport er op te vestigen, dat de
practijk niet in logische overeenstemming met het rapport is.
Ten slotte geeft spreker het gemeentebestuur in overweging,
de straatnamen op logische wijze vast te stellen.
De heer Jongeleen acht het verstandig, het debat over dit
punt te verplaatsen naar de Commissie van Fabricage; daar
kan deze zaak dan onder de loupe genomen worden. Spreker
blijft echter bij hetgeen in de Memorie van Antwoord (blz. 77)
te dezer zake is opgemerkt, al is deze zaak daardoor niet
geheel opgelost. Bij de vaststelling van de straatnamen wordt
rekening gehouden met de uitvoering van de plannen; op
dit punt blijft spreker bij hetgeen in de Memorie van Antwoord
staat vermeld.
Wat betreft de toestand aan de Brederodestraat, dat wist
spreker niethij zal laten onderzoeken, of de heer Lombert
gelijk heeft. Zo ja, dan zal spreker dit laten veranderen.
Inzake de demping van de Uiterstegracht is spreker het
niet eens met de heer Lombert; spreker onderschrijft echter
volkomen het standpunt, op blz. 75 van de Memorie van
Antwoord ingenomen, dat men niet alle oude grachten kan
dempen. Deze oude grachten geven aan het stadsbeeld toch
een zekere bekoring; dit moge misschien niet zozeer gelden
voor de Uiterstegracht, omdat daarop de riolering van vele
fabrieken uitmondt, maar spreker zou zich tot het uiterste
verzetten tegen demping van alle grachten; dan zou men
een zeer lelijk stadsbeeld verkrijgen. Deze zaak wordt echter
bezien in verband met de riolering.
Volgnr. 424 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Volgnr. 425 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnummer 426, luidende:
„Onderhoud van wegen en voetpaden 12.000.
De heer Lombert zou geneigd zijn het spreekwoord, dat
een halve waarheid erger is dan een hele leugen, toe te passen
op het antwoord van het College inzake de verbetering van
het wegdek van de Rijn en Schiekade. Ieder, die werkt maakt
wel eens fouten, maar bij de z.g. verbetering van de Rijn en
Schiekade zijn toch wel zeer erge fouten gemaakt. Het vergif
zit in de staart van het antwoord, nl. daar waar het College
zegt, (Memorie van Antwoord blz. 78), dat er klei op het
wegdek van de Rijn en Schiekade gekomen was. Daarin zit
hetHet College had moeten zeggen, hoe die klei er op gekomen
was. Die heeft nl. de gemeente er op gebracht; deze heeft er
vermoedelijk een laag ongewassen basalt op gebracht, met
het gevolg, dat de teerlaag zich vermengd heeft met de klei.
Het gevolg daarvan was, dat de kleden, lopers enz. van de
bewoners van de Rijn en Schiekade bevuild werden met teer
en klei, die zeer moeilijk te verwijderen waren. Het is toch
niet erg ronduit te bekennen, dat men dit verkeerd heeft
gedaan. Men draait nu een punt aan de staart, waarin juist
het vergif zit. Gemeentewerken moet nu eens ophouden
met het verhaal over de onwilligheid van de bewoners; dat
heeft met de verslechting van de Rijn en Schiekade niets te
maken. Wanneer men de verbetering op de vereiste wijze
had uitgevoerd, zou men de klachten niet hebben vernomen.
Het is ook niet waar, dat de kuilen in de weg zijn ontstaan
ten gevolge van de aansluitingen, die door de P.T.T. zijn
gemaakt. Gemeentewerken heeft van armoede die kuilen
moeten maken, want de dienst heeft met het kostelijke
duinwater de klei van het basalt moeten spoelen, waardoor
de vroegere kuilen opnieuw zijn ontstaan. Spreker neemt aan,
dat, wanneer men de Rijn en Schiekade opnieuw onder