WOENSDAG 18 FEBEÜARI 1948. 67 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 16 Februari 1948, op Woensdag 18 Februari 1948, te veertien uur. Voorzitter: de Burgemeester, de heer Jhr Mr F. H. VAN KINSCHOT. Secretaris: de heer Mr J. BOOL. Afwezig zijn thans de heren Riemens, D. J. van Dijk en Frohwein. Voortgezet worden de algemene beschouwingen over de begroting. De heer van Schaik zet zijn rede voort en constateert, dat slechts acht maanden zijn verstreken na de behandeling van de begroting voor 1947. Ondanks de snelheid, waarmede het ene gebeuren het andere in de wereld opvolgt, is deze termijn te kort om te doen verwachten, dat thans geheel andere gedachten zullen worden geuit dan verleden jaar zijn uitgesproken. Ten gevolge van deze korte tussenperiode zou men de indruk kunnen krijgen, dat er weinig is verricht, te meer nu ook de financiële en materiële omstandigheden ongunstig zijn. Dat er ondanks deze tegenwerkende factoren toch nog een betrekkelijk belangrijke lijst van resultaten is, stemt verheugend en bewijst, dat het College en de ambte naren zoveel doen, als er in de huidige omstandigheden maar te doen is. Verschillende plannen, die zijn aangenomen, zijn nog niet of nauwelijks tot uitvoering gekomen, terwijl men het gaarne in een sneller tempo zou zien gebeuren. Ook het College is dit een dagelijkse zorg. Gelukkig blijken bijna alle Raadsleden overtuigd te zijn van de activiteit, de voortvarendheid en de vasthoudendheid, waarmede het College tracht zijn plannen in daden om te zetten. Meer malen heeft het College daarbij strijd te voeren (milder gezegd: overleg te plegen) met tal van instanties, waartoe ook de hogere overheid behoort. Daarbij komt af en toe de autonomie der gemeente in het geding. Het is te begrijpen, dat dit de Raadsleden met zorg vervult, maar het College verzet zich met hand en tand tegen deze aantasting van de autonomie. Uit hetgeen is geschied met betrekking tot de toekenning van subsidie aan het bijzonder voorbereidend onderwijs meende de heer Wilmer te moeten afleiden, dat het College te snel wijkt voor het hogere gezag, maar spreker meent deze conclusie te moeten bestrijden. Het College is ter zake niet geweken dan nadat alles was gedaan, wat er te doen was. Spreker heeft een bezoek gebracht aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en daar een warm pleidooi gehouden voor het besluit van de Raad. Het heeft spreker zeer onaangenaam getroffen, dat er op het Ministerie niets was te bereiken. Het is te begrijpen, dat ook de Raad dit onaangename gevoel had. Spreker mocht dan ook vermoeden, dat, toen hij, na verschillende opmerkingen uit de Raad te hebben gehoord, het voorstel deed dé be slissing onder protest te aanvaarden, dit voorstel door de Raad zou zijn overgenomen. De omstandigheid, dat de Raad vasthield aan een andere gedachte en spreker daarbij min of meer de indruk kreeg, dat men Vermoedde, dat hij zijn boodschap niet goed had gedaan, heeft gemaakt, dat het College, althans een deel er van, heeft vastgehouden aan het eerste voorstel aan de Raad. Over de autonomie der gemeente en over de weigering van het hogere gezag om zijn goedkeuring aan het Raadsbesluit te onthouden bestond in het College en de Raad geen verschil van mening het ging alleen over de methode, waarop de zaak onder de aandacht van het hogere gezag moest worden gebracht en de methode, <loo spreker toen aangegeven, leek hem op dat moment de geschikste toe. Spreker heeft er niet de minste spijt van, dat hij bij de behandeling van de vorige begroting heeft getuigd van een gematigd optimisme; ook ditmaal kan spreker zeggen, dat men met een gematigd optimisme mag beginnen. Van het geen tussen de behandeling van de vorige begroting en dit ogenblik is gebeurd vragen verschillende zaken de aandacht. Er is thans een Jeugdcommissie, die uit vertegenwoordigers der diverse geestelijke stromingen in de kringen der jeugd beweging en jeugdzorg is samengesteld. Wie haar activiteit van nabij volgt, zal bemerken, hoe zij zich langzamerhand tot een onmisbaar orgaan van samenwerking gaat vormen, dat tot activiteit in iedere jeugdgroep aanzet en tot activiteit van het geheel weet te komen. Behalve een versterking der aparte jeugdgroepen bereikt men hier een sterk streven, dat zich richt op een aanval op de massajeugd, die 50 der jeugd uitmaakt, indien men onder haar verstaat de jeugd, die niet in de jeugdorganisaties is opgenomen. Onlangs heeft de Jeugdcommissie in de Stadsgehoorzaal haar eerste, grootse aanval op de massajeugd gedaan. Men was over de resultaten Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Schaik.) zeer voldaan en uit enige tekenen valt af te leiden, dat de actie hier en daar bij de jeugdgroepen is ingeslagen. Spreker kan zich voorstellen, dat één aanval niet voldoende is en het werk systematisch moet worden voortgezet; dit is ook het oordeel van de Jeugdcommissie. Zij streeft er niet naar een staatjeugdbeweging voor te bereiden; zij wordt niet geleid door staatspaedagogiek of staatsinzichten. Het parti culier initiatief, uit de jeugdgroepen zelf voortgekomen, heeft de leiding; van de zijde der overheid wordt slechts steun verleend, waar deze wordt gevraagd of misschien wenselijk zou zijn. De commissie werkt echter volkomen vrij naar eigen inzichten. Dezer dagen heeft op sprekers initiatief een bespreking in verschillende scholen plaats gehad over de staatsburgerlijke vorming en de opvoeding tot democratisch denken en han delen. Ook hierbij zat de gedachte voor, te stimuleren tot die dingen, waarvan spreker hoopt, dat zij tot goede ont wikkeling kunnen komen door het particuliere streven, zonder de geestelijke stromingen op bepaalde wijze om te buigen of daarop invloed uit te oefenen. De inleiders op een 2-tal vergaderingen (prof. Langeveld en Inspecteur Broeren) hebben duidelijk gezegd, dat het de bedoeling is, op de staatsburgerlijke vorming en de opvoeding tot goede staats burgers van de school uit invloed uit te oefenen. Spreker stelt zich niet voor, dat de school piekfijne staatsburgers kan voortbrengen; de opvoeding tot staatsburgerschap heeft ten doel meer dan ooit de aandacht er op te vestigen, dat een Nederlander als staatsburger verschillende plichten heeft na te komen. Thans komt het veelvuldig voor, dat men in winkels met de ellebogen werkt om het eerst te worden geholpen; dat men tracht de belasting te ontduiken; dat men aan de zwarte handel doet of deze begunstigt; ieder is opgeschrokken, toen hij hoorde, dat bij het Militair Gezag honderden auto's spoorloos waren verdwenen. Dit alles bewijst, dat het met het staatsburgerlijk gevoel van de ouderen nog niet best gesteld is. De jeugd, die op het punt van baldadigheid misschien niet gunstig afsteekt bij de jeugd van andere landen, voert op straat allerlei dingen uit, die niet door de beugel kunnen; zij heeft het vaak voorzien op de eigendommen van anderen, waarbij in het bijzonder de eigendommen van gemeente en staat het schijnen te moeten ontgelden. De tactische bespreking van deze zaken in de school kan een verbetering ten gevolge hebben. In de bezettingsjaren is gebleken, dat onder hen, die te voren goede staatsburgers leken, sommigen waren, die op een bepaald ogenblik bereid waren de democratie over boord te werpen, als het hun geld in het laatje bracht. De demo cratische gedachte scheen bij een belangrijk deel van de bevolking zeer oppervlakkig aanwezig te zijn. Spreker acht het daarom van uitnemend belang te pogen, de democratische gedachte meer dan ooit te voren is geschied in het denken van allen, die bij het onderwijs en de jeugdbeweging zijn betrokken, te doen doordringen. Over de democratie bestaat nog geen scherp omschreven gedachte, maar door de onder linge besprekingen kunnen de gedachten de vaste vorm krijgen, die voor de goede gang van zaken nodig'is. In dit verband wenst spreker enige opmerkingen over het Jeugdparlement te maken. Deze instelling is reeds enkele jaren in Zwitserland bekend, waar zij in verschillende plaatsen bestaat. Het wordt daar dikwijls gesteund door personen uit het gemeentebestuur. De plaatselijke Jeugd- parlementen hebben een centraal Jeugdparlement in Bern, dat steun van leden van de Bondsraad en van het landelijk bestuur van Zwitserland ontvangt. Een Jeugdparlement is geen debatingclubmen behandelt er geen onderwerpen met het uitsluitende doel, redevoeringen te houden of misschien gedachten met elkaar te laten botsen. De bedoeling is onderwerpen, waarvoor de jeugd bijzondere belangstelling heeft of die voor haar van belang zijn, op zodanige wijze te doen behandelen, dat de bespreking tot een goed resultaat leidt, dat aan het plaatselijke of landelijke bestuur kan worden doorgegeven en Voor deze besturen misschien een aanleiding kan zijn tot het nemen van maat regelen, het ontwerpen van verordeningen of wetten. Toen de eerste keer enige groepen samenkwamen om de vorm van het werkplan te bespreken, heeft spreker het denkbeeld van de stichting van een jeugdbioscoop geopperd, d. w. z. een bioscoop, die niet uitsluitend uit winstbejag wordt ge ëxploiteerd en waarin films met een voor de jeugd opvoedende en vormende waarde worden vertoond. Indien dit onderwerp in het Jeugdparlement werd behandeld, zou het resultaat van de bespreking misschien een voorstel zijn, dat het ge meentebestuur onder de ogen zou willen zien om na te gaan, in hoeverre het met zijn steun voor verwezenlijking vat baar was. Het Jeugdparlement is niet uit willekeurig gekozen per-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 1