WOENSDAG 18 FEBRUARI 1948. 85 Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (D. J. van Dijk e.a.) met socialisme niets te maken heeft. Ordening is een zeer ruim begrip; men kan ordenen ten bate van een bepaalde groep, van een bepaald volk, maar speciaal socialistische ordening moet uitgaan van de voet, niet van bovenaf. Eigen lijk wil deze ordening uitgaan van de gezindheid der be volking. Juist het feit, dat de bevolking van Nederland niet gezind is een ordening te volgen, en alle instanties, het publiek, de producent, de koper, proberen, ondanks de thans bestaande ordening, er onder uit te komen, geeft aan deze ordening die verschrikkelijke druk. Het controlerend appa raat, dat geeft spreker direct toe, maakt op het ogenblik die paperasserij schijnbaar noodzakelijk; dat heeft met socialistische ordening niets te maken. In de eerste plaats is dit een schaarste-economie en verder ziet ze zich geplaatst in een wereld, waarin van een werkelijke gemeenschaps gezindheid, voorwaarde voor een democratisch-socialistische maatschappij, nog niets te bespeuren is. De heer Vos sprak verder over de quaestie van de pro gressiviteit, in verband met de gisteren door spreker genoemde wenselijkheden. Spreker heeft daarbij ook gezegd, dat er hier ook aan elk democratisch-socialistisch streven grenzen waren gelegen in de financiële mogelijkheden die er zijn. Naar sprekers vaste overtuiging is men met het vinden van die financiële mogelijkheden nog maar aan het beginpunt. Hier zou het eigenlijk de plaats zijn, over te gaan op de landspolitiek, nl. wat betreft het onderzoek naar de beschik bare middelen en het samenbrengen van die middelen. En dan weet spreker nog niet, of in Leiden niet nog meer middelen te vinden zouden zijn, zoals een gewijzigd belastinggebied voor de gemeente. In een sociab'stisch geordende staat zouden die voor de gemeente beschikbare middelen zeker niet samen vallen met de thans bestaande middelen. Dat de heer van Weizen direct in zijn rede de landspolitiek betrok, keurt spreker niet goed, maar hij geeft onmiddellijk toe, dat de wijze, waarop de heer van Weizen dit deed, duidelijk liet uitkomen, dat volgens zijn standpunt in deze quaestie geen scheiding te maken viel. Uit het tweede gedeelte van het betoog van de heer van Weizen heeft spreker echter niet wijs kunnen worden. Na de rede van de heer Knuttel is spreker zeer bescheiden geworden; dat zal dus wel aan spreker liggen; in De Waarheid heeft spreker het ook niet kunnen vinden. In dat verband zijn door de heer van Weizen ter tafel gebracht de koloniale oorlog en de kapitalistisch- monopolistische politiek van deze Regering; de heer van Weizen beweerde, dat de verantwoordelijkheid voor deze koloniale politiek ligt bij de Partij van de Arbeid. Spreker is bereid elders daarop in te gaan. Volgens de heer van Weizen vindt op het ogenblik plaats een grote stormloop tegen het communisme. De tactiek van de communisten daarbij is om alles wat niet tot de Com munistische Partij Nederland behoort, op één hoop te drijven, de kiezers voor het alternatief te stellen, en vooral aan de Partij van de Arbeid, met het oog op de arbeiders, een discriminerende rol toe te dichten. Wanneer dat zou ge beuren, dan is de C.P.N. inderdaad de partij van het werkende volk, een van de leuzen, waarmee de communisten steeds zo dolgraag voor de dag komen. Ook in deze Raad is het gebeurd, dat men de landspolitiek naar voren gebracht heeft om te bereiken, dat eigenlijk deze gehele vergadering zou staan in het teken van het debat pro of anti het communisme, en niet in dat van de gemeente begroting. Er zijn andere plaatsen te over, waar een dergelijk debat wèl gevoerd kan worden, in couranten, in vergaderingen. Spreker zou debatvergaderingen hierover toejuichen. De heer van Weizen sprak verder over de grote successen, in Oost-Europa bereikt. Spreker gaat ook daarop niet in. Men stelle zich echter voor, dat daar in een Gemeenteraad een lid gaat spreken over de grote waarden van de West- Europese landen. Die persoon zou geliquideerd worden. Volgens de heer van Weizen bestaat voor de communisten geen index. Daarmede gaat spreker accoord; voor de com munisten bestaat in Nederland geen index, zodat bijv. het boek van Krawtsjenko overal te verkrijgen is. Zou men echter denken, dat die boeken van die „renegaten" als Koestier en Krawtsjenko in die Oost-Europese landen te krijgen zijn? Zou men denken, dat aan een Russische academie, met de vele mutaties aan de top, litteratuurlijsten verschijnen, met een opgave van alle litteratuur, die te verkrijgen is? De heer Knuttel gelooft dit wel degelijk. De heer D. J. van Dijk verbaast zich daarover juist zo. Volgens de heer van Weizen zal in Maart 1948 de ver schijning van het Kommunistisch Manifest 100 jaren geleden herdacht worden. Misschien is spreker als historicus weer fout, maar volgens Friedrich Engels is het Kommunistisch Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (D. J. van Dijk.) Manifest in de eerste week van Januari 1848 verschenen. Volgens de heer van Weizen waart een spook rond door Europa; in dat verband noemde hij ook Frankrijk en Italië. Inderdaad, daar heeft dat spook rondgewaard en daar waart het nog rond. Het geluk is, dat men daar de niet bedoelde steun heeft gehad van reactie en semi-fascistische groepen; in die landen is het communisme er echter in geslaagd de arbeidersbevolking te demoraliseren, waardoor de productie geheel en al geremd is. Dit is inderdaad een spook; indien men dit wil toejuichen, juiche men het toe. De heer Woudstra heeft een exegese gegeven van het socialisme; volgens hem moet elk socialistisch systeem uit lopen op staatsdictatuur. Vervolgens sprak hij over de worsteling tussen democratie en socialisme en uitte hij de vrees, dat de democratie het loodje zou leggen. Het gaat er echter om wat men onder socialisme verstaat; die term is de laatste tijd zeer veel misbruikt; die is misbruikt ook door de nazi's en door anderen, die zich socialisten noemen, op een zodanige wijze, dat men er tenslotte een verkeerde voor stelling van gekregen heeft. Niet elke maatschappij, waarin de productiemiddelen en de grondstoffen collectief bezit zijn, zelfs niet elke maatschappij, waarin het particulier bezit wordt aangetast, behoeft per se een socialistische maat schappij te zijn. Niet elke maatschappij, die zal ontstaan na het ineenstorten van het kapitalistisch stelsel, zal per se en altijd een socialistische samenleving moeten zijn. Een socialistische samenleving is pas aanwezig wanneer er een maatschappij is, op de grondslag van het collectief bezit van grond en de voornaamste productiemiddelen, waarbij steeds overwogen moet worden of met socialisatie van de productiemiddelen het algemeen belang efficient zal worden gediend. Spreker heeft zich vaak verbaasd over de wijze waarop men het begrip „socialisme" tracht te draaien om er tegen te kunnen zijn. Het standpunt van de democratisch-socialisten is, dat er moet zijn een klassenloze maatschappij, die econo misch goed functionneert, die bewust naar ordening streeft, en die democratisch èn personalistisch is. Zeer terecht is er door de heer Knol in eerste instantie op gewezen, dat de woningbouw in Nederland vóór 1940 internationaal aan de spits stond, maar spreker merkt dan toch op, dat Leiden in vergelijking met andere gemeenten daarop een droevige uitzondering vormde. Beantwoording van het betoog van de heer Knol inzake de autonomie van de gemeenten zal vermoedelijk beter bij een andere gelegenheid kunnen plaats hebben. Het heeft spreker zeer veel genoegen gedaan, dat de Wethouder het denkbeeld van spreker inzake stichting van een middelbare handelsschool zeer steunt; de behoefte aan een dergelijke school is zeer groot. Volgens de Wethouder zou de stichting van een avond lyceum zeer duur worden. Juist omdat die quaestie niet urgent is, dringt spreker er op aan, eerst een onderzoek in te stellen naar de basis, waarop een dergelijke school zou moeten worden opgezet. Het grote voordeel bij stichting van een avondlyceum zou zijn: geen bouwkosten, de quaesties van de salariëring van de leerkrachten en van de toelating en de spreiding van de leerlingen over de Verschillende systemen van onderwijs zouden nader overlegd moeten worden. Spreker bindt de Wethouder echter op het hart deze zaak te onderzoeken; op dat gebied wordt ontzettend gebeunhaasd; het zou dus aanbeveling verdienen in Leiden, evenals in Arnhem, een gemeentelijk avondlyceum te stichten waarop deze opleiding kan plaats hebben. Spreker heeft zich verbaasd, dat de heer Wilmer, sprekende over het nijverheidsonderwijs, daarbij de quaestie van de ambachtsschool naar voren heeft gebracht. Spreker heeft gevraagd om uitbreiding zoveel mogelijk van het bestaande nijverheidsonderwijs, waarbij men steeds zal moeten zien, aan de hand van de cijfers, welke uitbreiding absoluut noodzakelijk is. Nu is de quaestie van de uitbreiding van de ambachtsschool behandeld aan de hand van de cijfers. Volgens de heer Wilmer was er alleen aan de zijde van de communisten principieel verzet tegen de stichting van een tweede, Rooms-Katholieke ambachtsschool, niet aan de zijde van de Partij van de Arbeid. De Partij van de Arbeid kan zich daartegen niet principieel verzetten, en wil dit ook beslist niet. De fractie van de Partij van de Arbeid stond alleen op het standpunt, dat de urgentie op dit ogenblik van een tweede ambachtsschool niet duidelijk gebleken is, dat op het ogenblik toch niet kan worden gebouwd, maar dat men de zaak aog even moest aanzien en altijd hierop later zou kunnen terugkomen. Mede nam zij daarbij in aan merking het teruglopen van het aantal leerlingen van de bestaande ambachtsschool en de stichting van ambachts-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 19