84 WOENSDAG 18 FEBEUAEI 1948. Gemeentebegroting - Algemene beschouwingen. (Wilmer e.a.) dat de Eaad bij deze algemene beschouwingen over de begroting dezelfde kant uitgaat als vóór de oorlog; ook nu worden de algemene beschouwingen door vele leden gebruikt voor het maken van propaganda. Naar sprekers overtuiging slaan deze leden de ontwikkeling van de massa te laag aan. De massa hecht, gezien de ervaringen van de laatste jaren en onder het nationaal-socialisme, geen waarde meer aan beweringen en ontkenningen, al worden deze met grote beslistheid uitgesproken, wanneer zij de plaats van een nuchter, zakelijk geargumenteerd en controleerbaar betoog moeten innemen. Daarom gelooft spreker aan die leden en speciaal aan de leden van de Communistische Partij, die dergelijke propaganda-redevoeringen hebben gehouden, als zijn voor hen teleurstellende overtuiging te moeten mede delen, dat dergelijke redevoeringen op de massa geen indruk maken. De heer Woudstra is Wethouder van Schaik dankbaar voor diens uitgebreide beschouwingen over het Jeugd- parlement, die hem echter niet geheel hebben voldaan. Spreker is het met de heer Wilmer eens, dat deze zaak op zichzelf niet in de Eaad thuishoort, maar hij heeft zich genoopt gezien daaromtrent in de Eaad opheldering te vragen, toen niet alleen bij hem, maar ook bij talloze anderen door berichten in de pers de indruk werd gewekt, dat het Jeugd- parlement zou gaan opereren onder de auspiciën van enige overheidspersonen in Leiden. Het is spreker niet in alle opzichten duidelijk geworden, maar uit het betoog van de Wethouder heeft hij afgeleid, dat het Jeugdparlement een veelzijdige organisatie ter bespreking van de belangen der jeugd is. Met deze omschrijving kan spreker zich verenigen, maar daarmede is het voor spreker een debatingclub; het karakter van de onderwerpen is daarbij niet beslissend. In het academische doel van het Jeugdparlement zit juist het karakter van een debatingclub. Als het gaat om de be spreking en bestudering van zekere onderwerpen, past daarbij niet de vorm, die men nu aan het Jeugdparlement geeft, namelijk die van een bestuurscollege of een volksvertegen woordiging. De taak van een besturend college zowel als van een Parlement is gericht op besluitvorming en het is juist het typische van een debatingclub, dat deze niet gericht is op het nemen van bindende besluiten, maar alleen op het formuleren van zekere waarheden. Volgens de heer van Schaik is het instituut afkomstig uit Zwitserland; hetgeen uit het buitenland komt moet men echter niet zo maar zonder meer overnemen. Dit instituut, in de vorm, die men eraan gegeven heeft, past niet in het Hollands karakter; de Nederlanders zijn daarvoor te nuchter. Spreker heeft geen bezwaren, wanneer de heren van Schaik, Menken en wie ook zich privatim op dit gebied bewegen. Integendeel. Maar spreker geeft hun dan toch in overweging om vooral op die vormgeving de aandacht te vestigen en om die vorm zich te doen aanpassen aan de inhoud. Spreker zou het betreuren, wanneer het Jeugdparlement niet zou slagen, maar hij ziet in de vorm, die er aan gegeven is, een gevaar voor mislukking. Met de uiteenzetting, door de Voorzitter gegeven over de door het College gevolgde en te volgen tactiek inzake het doen van voorstellen en inzake de verhouding daarbij van het College tot de Eaad, is spreker het eens. Dat spreker hierover in de Eaad even gesproken heeft, vindt zijn reden in het feit, dat spreker de indruk had, dat de practijk wel eens niet geheel in overeenstemming was met deze uit eenzetting. Intussen is spreker de Voorzitter dankbaar voor hetgeen hij in dit opzicht opgemerkt heeft. De heer D. J. van Dijk heeft een uitvoerig betoog ge houden over het democratisch-socialisme, naar aanleiding van een opmerking van spreker in eerste termijn. Wanneer spreker de verschillende leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hier zo hoort spreken, weet hij niet goed meer, wat nu eigenlijk socialisme is; daarom wordt een debat over deze zaken wel zeer moeilijk en ingewikkeld en eigenlijk niet meer mogelijk. Spreker wacht met belangstelling het verloop af van de worsteling tussen democratie en socialisme in deze partijeen van beide zal naar sprekers mening moeten ten onder gaan en hij is bevreesd, dat de democratie daarbij het loodje zal leggen. De heer van Weizen is het niet eens met spreker (spreker heeft dat overigens ook niet gezegd), dat het kapitalisme een zo hoog mogelijke vorm van ontwikkeling moet hebben bereikt voordat het overgaat in het communisme. Het is echter een van de leerstellingen van Marx, dat het kapitaal steeds meer in handen van enkelen zal komen, dat de afstand van de kapitaalbezitters tot de arbeiders steeds groter zal worden en dat, als het kapitaal geconcentreerd is in de handen van enkelen, het socialisme zal uitbreken en de Gemeentebegroting Algemene beschouwingen. (Woudstra e.a.) wereld zal overwinnen. Spreker heeft echter iets anders gezegd, nl. dat het gevaar bestaat, dat het socialisme werkt in de richting van het kapitalisme en dat dit uiteindelijk zal uitmonden in het communisme. De heer van Weizen heeft verklaard, dat hij wel accoord kan gaan met de kapi talistische productie, mits deze zich richt op bevrediging van de behoeften en niet op het maken van winst! Welke zijn echter de behoeften en wie zal ze bepalen? Als dit niet aan de burgers overgelaten kan worden, dan moet de Staat het doen. In de bezettingsjaren heeft men meegemaakt, wat het zeggen wil, wanneer de Overheid bepaalt wat de behoeften zijn op het gebied van voeding, kleding en b.v. papier. Dat is het grote gevaar van de concentratie van de macht; de concentratie van de politieke en de economische macht in één hand is het grote gevaar van het communisme en daarom zijn spreker en de zijnen onvoorwaardelijke tegenstanders daarvan. Een persoonlijk woord van spreker tot de heer Knuttel. Het heeft spreker verwonderd en tevens verheugd, dat de heer Knuttel het woord gericht heeft tot verscheidene raadsleden, onder wie ook spreker. Eeeds ongeveer een half jaar lang meende de heer Knuttel de overige raadsleden volkomen te moeten negeren. Spreker betreurt, dat dit ge beurd is; geestelijk staan de heer Knuttel en spreker mijlen ver van elkaar af, maar zij zijn leden van één Eaad en burgers van één staatbij die toestand past niet een onsociale houding van b.v. de hand te weigeren; die verhouding eist samen werking door overleg, zolang zulks mogelijk is, hetgeen van de zijde van spreker op prijs wordt gesteld. Spreker hoopt, dat, nu de heer Knuttel weer het woord tot deze raadsleden gericht heeft, dit het begin zal zijn van een veranderde houding zijnerzijds. Volgens de heer Knuttel zou spreker verward hebben de dictatuur van het communisme met de dictatuur van het proletariaat, welke laatste erg zou meevallen; de heer Knuttel heeft geschilderd de verrukkelijke gemeenschap in Joego slavië en ook in Eusland zelf. Spreker weet het niet, hij is er niet geweest, de heer Knuttel ook niet. Het is mogelijk, dat daar in zekere kringen een ver rukkelijke gemeenschap bestaat. Wat daar echter ook bestaat is de angst voor de geheime staatspolitie en de angst voor Siberië, de angst, die Nederland in de oorlogstijd gekend heeft, dat men zich niet durft uitspreken tegen een medeburger, dat men des avonds thuis zit en bevreesd is voor elke voetstap, die men hoort. Dat wil spreker niet in Nederland, nu niet en nooit. De heer D. J. van Dijk is in zijn rede in eerste instantie niet teruggekomen op hetgeen andere Eaadsleden vóór hem in eerste instantie gezegd hadden, omdat hij het niet fair achtte, reeds in eerste instantie daarop critiek uit te oefenen. Dat de heer Knuttel dit speciaal op prijs gesteld heeft, heeft spreker later op de avond kunnen bemerken. Op de rede van de heer Knuttel komt spreker nog nader terug; hij zal zich eerst met de meer serieuze quaesties bezig houden. Volgens de heer Vos zal de woningbouw te sneller gaan, indien de ambtelijke instanties beperkt worden. Dit houdt, logisch gedacht in, dat de woningbouw het snelst zou gaan, wanneer de ambtelijke instanties weg waren; dat is de consequentie daarvan. Aan de hand van de gemeentebegroting het gaat hier over het wezen van een geleide economie; spreker zegt: een geleide economie, niet de geleide economie; dit is een nietszeggend begrip wijst spreker op hetgeen geschied is na de vorige oorlog, hetgeen onherroepelijk weer gebeuren zou, indien de Begering het systeem volgde om het particulier initiatief zoveel mogelijk vrij te laten. Waar schijnlijk zouden dan veel meer woningen gebouwd worden; waar zwart gebouwd kan worden is altijd wel materiaal aanwezig, maar dan zouden alleen woningen gebouwd worden voor hen, die financieel in staat zijn die te betalendan krijgt men een groot aantal middenstandswoningen en woningen voor de meer welgesteldenvan arbeiderswoningbouw komt dan weinig terecht. Bovendien zou de qualiteit van die woningen, evenals in 1918 en 1919, veel te wensen overlaten. De heer Vos verklaarde zich verder als lid van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie tegen geleide economie, tegen ordening en tegen het geloof in het étatisme van de Partij van de Arbeid. De heer Vos geeft van deze drie zaken een verwarrend begrip en deze drie verwarrende begrippen te zamen voeren tot een complex. Het verband met de Partij van de Arbeid gaat in het geheel niet opniet elke ordening en niet elke geleide economie heeft iets met socialisme te maken. De geleide economie is heel oud; spreker is maar een zeer slecht historicus, maar hij wijst b.v. op het Mer cantilisme, ook een systeem van geleide economie, dat echter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 18