82 WOENSDAG 18 FEBRUARI 1948. Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Weizen.) invloed, een zekere politieke druk op Nederland van de zijde van die Amerikaanse ondernemingen en groeperingen, die voor de arbeidersklasse, voor de werkende bevolking niet anders dan groot onheil kan medebrengen. De nationale zelfstandigheid van Nederland wordt daardoor mede ver kocht dat is een van de consequenties van deze economische politiek. De heer Vos heeft er op gewezen, dat volgens de begrippen van de moderne economie de uitgaven voor leger en vloot niet improductieve uitgaven zijn. In de moderne economie en bij datgene, wat met de im productieve uitgaven verband houdt, kan men natuur lijk alles in een zodanige vorm gieten, dat het precies het tegen deel lijkt van wat het werkelijk is. Men kan b.v. zeggen, dat alles wat verband houdt met de financiering van leger en vloot leidt tot een bepaalde activiteit in een zekere sector van het economisch leven. De communisten ontkennen dit niet. Het is echter evenzeer juist, dat deze uitgaven op de duur niet leiden tot een verhoging van de welvaart in ons land. Met al het gegoochel met de begrippen van de moderne economie komt men tot resultaten, welke alle wetenschappe lijk schijnen, maar die werkelijk leiden tot een verarming. De heer Woudstra meende, dat de communisten zich er moeilijk tegen zouden kunnen verklaren, dat de politiek van de Nederlandse Regering sterk beïnvloed wordt door de monopolistische groeperingen in Nederland, zoals spreker gesteld had, omdat volgens de begrippen van de communisten dit monopolistische kapitalisme zou moeten uitmonden op de duur in socialisme, in communisme. Nu is dit wel een zeer simplistische voorstelling van zaken. Wanneer men ver onderstelt, dat de opvatting van de communisten zou in sluiten, dat men eerst en onder alle omstandigheden een op een zo hoog mogelijk niveau van ontwikkeling staande kapitalistische productiewijze zou moeten hebben, voordat de maatschappij rijp is om tot de een of andere socialistische productiewijze over te gaan, dan is dat een volkomen mis vatting van hetgeen volgens de communisten onder socia lisme verstaan moet worden. Op het ogenblik zijn reeds tal van ondernemingen rijp voor overbrenging in een socialisti sche maatschappijhet enige verschil, dat er ten aanzien van die ondernemingen bestaat tussen de tegenwoordige toestand en de positie, waarin ze zullen komen te verkeren na over brenging in een socialistische productiewijze is, dat op het ogenblik in die ondernemingen nog het opeengehoopte, het samengetrokken kapitaal domineert, waarbij dus het maken van winst de drijfveer is, en niet het gemeenschapsbelang het hoofdmotief is. Dat is het gehele verschil. Wanneer die productie in de allereerste plaats werd gericht op de bevrediging van de be hoeften, zou inderdaad het doel van deze ondernemingen zijn een werkelijk socialistische productiewijze. Nu is het omgekeerde het geval. De communisten ontkennen dan ook ten enen male, dat een verdere ontwikkeling van deze pro ductiewijze noodzakelijk zou zijn voor het bereiken van een vorm van socialisme. Antwoordende op het betoog van de heer A. van Dijk, zegt spreker, dat in de kringen van de communisten geen index bestaat; het is spreker niet verboden de werken van Koestier en Kravchenko te lezen, maar wat dezen hebben te vertellen, is voor spreker geen nieuws. Zo lang als de com munistische beweging bestaat, heeft zij renegaten als dezen gekend, maar desondanks heeft deze beweging zich ontwik keld en heeft zij de kracht gekregen, waarover zij nu beschikt. De heer van Dijk heeft dan ook geen aanleiding om te zeggen, dat renegaten als Koestier en Kravchenko bewijzen, dat het communisme of een systeem, zoals op het ogenblik in de Sovjet-Unie bestaat, heeft gefaald. Mussolini en zijn mede renegaten van de arbeidersbeweging zijn er niet in geslaagd de krachten te vormen, die datgene, wat zij de rug hadden toegekeerd, zouden kunnen vernietigen. Duizend Koestiers of Kravchenko's zullen evenmin in staat zijn datgene, wat in de Sovjet-Unie is ontstaan, en datgene, wat bezig is zich in de overige delen van de wereld te ontwikkelen, te ver nietigen; zij kunnen het ten hoogste remmen. Wanneer sprekers fractie zich bij de algemene beschou wingen niet heeft beziggehouden met alle naar haar mening betrekkelijk ondergeschikte punten van de behandeling der begroting, betekent dit niet, dat zij daarvoor geen waardering zou hebben, daarop niet al haar aandacht zou vestigen en de behandeling daarvan niet met grote belangstelling zou volgen. Het aandeel, dat de communisten hebben in de voorbereiding van de zaken, welke in de gemeenteraad aan de orde komen en waarbij zij rechtstreeks zijn betrokken, getuigt van het tegendeel. Juist bij een gelegenheid als deze beschouwen de communisten het als hun taak, die zaken te zien in het licht, waarin deze behoren te worden geplaatst. Zij wensen daarbij Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Weizen e.a.) niet alleen de belangen van het werkende volk te dienen op onbaatzuchtige wijze, maar ook de weg aan te geven, waar langs men uit de impasse kan komen, juist omdat de begroting van de gemeente Leiden slechts een klein onderdeel van het grote economische leven in Nederland is. Hoewel de heer van Schaik uiting gegeven heeft aan een gematigd optimisme, volgt uit hetgeen de heer van der Kwaak heeft gezegd, die zijn begroting op een knappe wijze verdedigd heeft, dat deze laatste de koorden van de beurs zeer strak in handen zal moeten houden, om te voorkomen, niet alleen dat ze aan zijn handen ontglippen, maar ook dat de gelden te veel daaruit zouden wegvloeien. Er zijn trouwens andere machten, die bij de eerste symptomen daarvan niet alleen daarop zullen wijzen, maar dit ook onmogelijk zullen maken. Hetgeen de heer van der Kwaak omtrent de finan ciële positie van de gemeente en omtrent de vooruitzichten op dit punt heeft gezegd, niet alleen voor 1948, maar ook voor de daaropvolgende jaren, doet reeds zien, dat van alle wensen en wensjes, in de Raad tot uitdrukking gebracht, slechts zeer weinig zal terechtkomen, indien in die tijd geen andere koers gevolgd zal kunnen worden, die het mogelijk zal maken aan die wensen te voldoen. De heer Wilmer legt inzake de gemeentelijke bemoeiing met de jeugdorganisatie, waarover de heer van Schaik sprak, de volgende principiële verklaring af. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft inzake onderwijs en opvoeding alleen tot taak bepaalde Rijkswetten uit te Voeren en gemeentelijke besluiten of verordeningen voor te bereiden of uit te voeren, en de burgers te steunen, voorzover nodig, in de verwezenlijking van de rechten, die zij krachtens die wetten, besluiten of verordeningen hebben. Verder gaan de bemoeiingen van de Gemeentelijke Over heid niet. De heer van Schaik kan belangstelling hebben voor wat men noemt „het Jeugdparlement", maar Wethouder van Schaik als lid van het College (en iemand, die als Wethouder optreedt, kan niet anders optreden dan als lid van het College) staat er buiten. Een discussie over het Jeugd parlement is in de Raad bijna even weinig op haar plaats als een discussie over Rusland. Met een Jeugdparlement heeft de gemeenteraad van Leiden niets te maken. Tegen het feit, dat een dergelijke instelling in een zaal van het Raadhuis vergadert, kan spreker geen bezwaar zien, omdat hij het kan beschouwen als een steun in de verwezen lijking van de rechten, die de daarbij betrokkenen als staats burger hebben. Wethouder van Schaik verklaarde geen onderscheid te kunnen maken tussen iemand als Raadslid en als burger. Spreker gevoelt geen behoefte, hierop in te gaan, maar kan wel degelijk een heel fundamenteel onder scheid maken tussen een Wethouder als Wethouder en als een vooraanstaand ingezetene van de gemeente Leiden. Het is volstrekt niet af te keuren, maar zeer toe te juichen, dat Wethouder van Schaik zich in laatstbedoelde qualiteit voor verschillende zaken interesseert, die min of meer parallel lopen met zijn taak als Wethouder, doch hij trede daarbij niet op als Wethouder, maar als burger van Leiden. Wethouder vati Schaik heeft zich aangesloten bij de aan drang van de heer D. J. van Dijk om het vakonderwijs (bedoeld werd het nijverheidsonderwijs) op alle mogelijke wijzen te steunen en heeft verklaard, dat het ook het sterke verlangen van het College is; daarbij heeft de Wethouder aangetoond, dat hij aan geuite wensen gevolg geeft. De heer Hendriks heeft volkomen terecht de aandacht gevestigd op de inconsequentie, waarbij het voorstel tot het oprichten van een tweede ambachtsschool door de meerderheid van de Raad is verworpen. De communisten hebben ronduit Verklaard, dat zij tegen het voorstel waren, omdat het ging om een confessionele school, maar de grote meerderheid van de Raad (de fractie van de Partij van de Arbeid in haar geheel) heeft zich tegen het voorstel verklaard, omdat zij geen tweede ambachtsschool in Leiden nodig achtte, terwijl het aantal leerlingen van de bestaande ambachtsschool reeds zo groot was, dat deze volgens de verklaring van de heer van Schaik ging gelijken op een kazerne. Wethouder van Schaik heeft ook zeer vluchtig besproken de wens van de heer D. J. van Dijk om een radicale ver andering te brengen in de invloed van de ouders op de openbare school. Wanneer de heer D. J. van Dijk bedoelt een radicale en niet een graduele verandering van de invloed van de ouders op het openbaar onderwijs, dan wijst spreker er op, dat het essentiële element in het openbaar onderwijs is, dat het geheel wordt geleid door de Overheid, niet door de ouders. De ouders, die zelf het onderwijs willen leiden, gaan over tot de stichting van bijzondere scholen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 16