DINSDAG 17 FEBEUABI 1948. 47 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 16 Februari 1948, op Dinsdag 17 Februari 1948, te veertien uur. Voorzitter: de Burgemeester, de heer Jlxr Mr F. H. VAN KINSCHOT. Secretaris: de beer Mr J. BOOL. Thans zijn afwezig de beren Smit en Cats. Voortgezet worden de algemene beschouwingen over de begroting. De beer van Iterson spreekt zijn dank uit voor het werk door het College in 1947 verricht en betrekt in die dank ook de ambtenaren en het verdere personeel van hoog tot laag, dat zich voor de opbouw van Leiden ten volle heeft ingezet. Spreker constateert, dat in 1947 vele plannen op stapel zijn gezet. De vraag is echter: aan welke eisen moet de gemeente nu, en vooral ook in de toekomst, voldoen? Men moet de stadsontwikkeling en stadsuitbreiding toch richten naar en koppelen aan de behoeften. Ten aanzien van Leiden moet er rekening mee gehouden worden, dat het is allereerst academie-stad, voorts industrie- en handelsstad en ook woonstad. In de eerste plaats Leiden als studentenstad. Wil men Leiden als zodanig aantrekkelijk doen zijn, dan zal men zich moeten beramen, of men op het ogenblik wel op de goede weg is. Ook onder de studenten heerst wat de behuizing betreft een andere geest dan enkele jaren terug. Het wordt tijd, dat Leiden ook in dit opzicht vooruit ziet, en er rekening mee houdt, dat het, nu en in de toekomst, zeker niet meer alleen de kinderen van de beter gesitueerden zijn, die de Universiteit bezoeken, en dat zij dikwijls niet de zeer hoge kamerhuur kunnen betalen. De gemeente zal dan ook een stuk grond beschikbaar moeten kunnen stellen voor de bouw van een modern geoutilleerd gebouw, met op de begane grond het verblijfs- en ontspanningscentrum. Spreker weet wel, dat vele andere werken zullen vóórgaan, maar Leiden zal zich, wil het met zijn tijd medegaan, daarop toch moeten bezinnen en ook uitbreiding in deze richting moeten voor bereiden. Ook in de studentenwereld staat de klok niet stil; steeds komen er leerstoelen bij en Leiden zal op de duur tegenover andere academiesteden toch ook een goed figuur moeten slaan, en zelfs deze zo mogelijk vóór moeten zijn. Leiden kan deze bron van steeds terugkerende inkomsten niet missen. Van oudsher is Leiden ook een industriestad geweest, hoewel het de laatste jaren aan betekenis als zodanig aan merkelijk heeft ingeboet; in dit verband wijst spreker op de sluiting van de textielindustrie aan Herengracht en Looierstraat, op de sluiting van de dekenfebriek van Zuurdeeg aan de Oude Singel en nu weer op het onrustbarend bericht inzake de uitbreiding van de textielfabriek van Zaalberg, welke uitbreiding elders gevestigd zal worden. Van de sluiting van de eerstgenoemde fabrieken is de oorzaak te zoeken in de malaise van vóór 1940, en in de fnuikende concurrentie van Japan op de wereldmarkt. Voor de vestiging elders van de uitbreiding van de fabriek van Zaalberg is het motief echter gelegen in de duurte van de grond en de te kleine arbeidsmarkt in Leiden. Gelukkig wordt het gebrek aan geschoolde vakarbeiders in Leiden meer en meer opgeheven, in de eerste plaats door dat baan breekt het besef, dat een fabrieksarbeider niet minder is dan een arbeider in andere bedrijven, voorts doordat door de oprichting van een vormings- of textiel school de arbeiders meer vakbekwaamheid en ook meer besef van zijn waarde wordt bijgebracht, terwijl in de derde plaats de sociale voorzieningen door groter verantwoordelijk heidsbesef worden verbeterd. De in vergelijking met andere gemeenten hoge grond prijzen in Leiden kunnen inderdaad voor de industrie van zeer groot belang zijn; Leiden moet ook een andere grond- politiek gaan voeren, en in dit opzicht het roer omgooien, vooral nu de tijd rijp is om te oogsten. Voortdurend ziet men bedrijven uitbreiden en oprichtenin dit opzicht ligt voor de gemeente een ruim arbeidsveld open. Daarom is het dan ook zo verheugend, dat het College plan „Leiden-Zuidwest" heeft herzien en het dubbele van de oorspronkelijk daarvoor bestemde oppervlakte als industrieterrein heeft aangewezen. De tijd is voorbij, dat men calculeert: de grond heeft zoveel gekost, het renteverlies bedraagt zoveel, de grond moet dus uiteindelijk zoveel opbrengen. Hier geldt ook: de cost gaet voor de baet. Wil men enerzijds de grootindustrie aantrekken, ook de kleinindustrie, de nijvere middenstanders, moet men niet Gemeentebegroting Algemene beschouwingen, (van Iterson.) vergeten. Ook daarmede is gelukkig in het uitbreidingsplan- „Leiden-Zuidwest" rekening gehouden. De kleinindustrie zit echter niet alleen te tobben met gebrek aan grond, maar ook met gebrek aan gebouwen en opslagruimte. Wanneer nu een grootindustrie haar belang voor de gemeenschap kan aantonen, wordt door de Begering zeer zeker steun en voor rang voor de opbouw van een nieuwe fabriek verleend. De kleine bedrijven verkrijgen tot nu toe echter deze steun van de Begering niet. Waar deze voor Leiden echter ook van groot belang zijn, is het logisch, dat, evenals de Begering voor de grootbedrijven zorgt, de gemeente de kleinbedrijven stimuleert en ook helpt. De gemeente is in dit opzicht aange wezen om deze kleinbedrijven de helpende hand te bieden. De gemeente kan deze kleinindustrie aantrekken door oprichting van een groot betonskelet, zodanig dat elk bedrijf de ruimte, die het nodig heeft, naar behoefte kan afsluiten door een scheidingsmuur. De lichtere bedrijven kunnen op de eerste en tweede verdiepingen geholpen worden aan bedrijfsruimte, terwijl desnoods de hogere verdiepingen voor opslagruimte benut kunnen worden. Die kant moet het op en vandaar sprekers voorstel tot de bouw van een betons kelet van gemeentewege voor de kleinindustrie. Voor de outillage van Leiden als handelsstad, voornamelijk wat betreft de veehandel, is door een vorig College reeds op uitnemende wijze gezorgd, door het vaststellen van plannen voor een nieuwe veemarkt met aanvoer- en afvoerwegen, zowel te land als te water. Leiden, als academiestad en industrie- en handelsstad, moet beschikken over woningen en winkels, als uitvloeisel van het geheel arbeid-handelmen moet woningen hebben voor arbeiders, middenstanders en intellectuelen, dus arbei derswoningen, middenstandswoningen en herenhuizen en men moet de beschikking hebben over winkelpanden. Aldus moet men het geheel bezien, wil het op de duur niet een dode stad worden. Het is zeer mooi en verleideüjk een tuinstadswijk te zijn, maar Leiden kan zich dat helaas niet veroorloven. Daarom zijn sprekers bedenkingen tegen verscheidene excessen niet alleen goed bedoeld, maar ook logisch en verantwoord. Men moet over 25 of 50 jaren niet alleen heel mooi wonen, maar zich ook behoorlijk kleden en voeden; daarin moet even wicht zijn. Grond vreten kan wel eens uitlopen op weinig eten. Daarom zal spreker zich steeds blijven verzetten tegen grondmisbruik en tegen het aanleggen van lanen van 70 m breedte; het stemt spreker aangenaam daarvoor niet verant woordelijk te zijn. Zeer grote plannen voor woningbouw zijn in Leiden op stapel gezet, met het uiteindelijk resultaat, dat op 31 December 1947 18 nieuwe woningen gereed en bewoond waren, een zeer pover resultaat, na drie jaren bevrijding, waarop men ook niet trots behoeft te zijn. In Delft, dat 59.000 inwoners telt, zullen in het a.s. voorjaar klaar komen 58 woningen en nog zes woningen bij de Gistfabriek, terwijl in de a.s. zomer zullen klaar komen 128 woningen, zodat men dus in de a.s. zomer de beschikking zal hebben over 192 nieuwe woningen, waarbij nog komt, dat Delft geen oorlogsschade heeft geleden. ïn Schiedam, dat 70.000 inwoners telt, waren op 31 December 1947 klaar 47 woningen, terwijl in aanbouw zijn 147 woningen. In Groningen, met 131.000 inwoners, waren op 31 December 1947 klaar 153 woningen, terwijl in aanbouw waren 916 woningen; voorts zijn plannen goedgekeurd voor 1.069 woningen en plannen in voorbereiding voor 350 woningen. Deze cijfers steken toch wel scherp af tegen de in Leiden behaalde resultatenin Leiden is de juiste oplossing voor dit vraagstuk dan ook nog niet gevonden. Leiden komt er zeer bekaaid af men zijn 18 woningen, terwijl het veel kleinere Delft a.s. zomer 192 woningen klaar zal hebben. Dat aantal zal Leiden dan natuurlijk nooit halen. Trouwens in Mei 1947 is toegezegd woningbouw, waarvoor de eerste paal in Februari 1948 ingeheid zou worden. Hoe komt dat toch? Dit kan toch alleen de z.g. bezuiniging of versobering in de schoenen geschoven worden! En alles op de Wederopbouw te schuiven op welke dienst spreker trouwens zelf ook wel enige aanmerkingen heeft, gaat toch ook niet geheel op. Het College was naar sprekers mening te laat met zijn plannen deze kunnen toch zonder meer gereed gemaakt worden, ook al heeft men nog geen toewijzing voor het bouwen van huizen komen de toewijzingen los, dan is men kant en klaar en kan men direct beginnen; in het gehele apparaat moet lijn zitten en ook koopmanschap. Nu is het geenszins sprekers bedoeling hiervan het College direct een verwijt te maken, maar het College moet meer op zijn eigen initiatief vertrouwen dan op de dictatuur van de Wederopbouw; dat instituut is funest voor de gehele bevolking. Toen in 1947 zozeer werd afgegeven op de Wederopbouw, is deze uiteindelijk er maar toe overgegaan, in Mei of Juni,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 1