24 MAANDAG 26 JANUAEI 1948. Toezeggen van een bijdrage in de kosten van de (Knol e.a.) spoorwegplannen. De heer Knol acht de motie-Vos wel degelijk gemotiveerd; in dit opzicht verschilt spreker van mening met de heer Woudstra. Naar sprekers mening legt een bijdrage van 5.000.000.financieel een te grote last op de gemeente. Had spreker nu de zekerheid, dat men er met die 5.000.000. absoluut af was, dan zou hij er misschien anders over oor delen, maar dat staat voor hem in het geheel niet vast; wanneer de kosten hoger worden dan 20.000.000.moet de gemeente nog meer betalen. Dat acht spreker zeer belangrijk en daarom komt hij op tegen de stelling, dat deze motie niet gemotiveerd zou zijn. Spreker acht het niet verantwoord te stemmen voor een voorstel, dat een dergelijke last op de ge meente legt. Spreker erkent, dat dit vraagstuk opgelost moet worden; daarover zijn allen het eens. Daarom stelt spreker mede de motie voor, waarbij een bedrag bepaald wordt, waarmede de gemeente er af zou zijn en dat in een redelijke verhouding staat tot de financiële draagkracht van de ge meente. De heer Wilmer betreurt, dat de uitvoerige inlichtingen over de financiële gevolgen voor de gemeente van dit voorstel, die de heer van der Kwaak thans verstrekt heeft, niet in het Ingekomen Stuk zijn verwerkt. Waarom moest de toelichting op dit voorstel zo sober zijn en waarom moesten de raadsleden wachten tot deze vergadering, alvorens deze inlichtingen verstrekt zijn? Die mededelingen van de Wethouder zijn niet geruststellend. Blijkens de mededelingen van de Wethouder zal, na de totstandkoming van de nieuwe regeling van de financiële verhouding tussen Eijk en gemeenten, het tekort op de gemeentebegroting nog 860.000.bedragen. Men weet echter thans in ieder geval, welke last men op zich neemt, en waaraan men toe is. Nu heeft spreker nog een grote hoop, dat dit tekort van 860.000.nog aanmerkelijk ver minderd zal kunnen worden, dat door de onderhandelingen tussen het Eijk en het College zal kunnen worden bereikt, dat de gemeente een extra toezegging zal krijgen, waardoor het financiël tekort is te overzien en eventueel weg te werken, hetgeen in de toekomst uiterst noodzakelijk zal zijn. Het tweeslachtige van het standpunt van de heer Knol is, dat hij ook zegt, dat het vraagstuk moet worden opgelost. Wanneer men het vraagstuk wil oplossen, moet men niet stemmen voor de motie van de heer Knol. Nu de beraadslaging in de Eaad heeft plaats gehad en, zoals de heer D. J. van Dijk zei, van verschillende zijden op luchthartige wijze is verklaard, dat de spoorwegen geen belang hebben bij de oplossing van het vraagstuk, zullen de Nederlandse Spoorwegen zeker niet bereid zijn, een grotere bijdrage te geven. Wie meent, dat het vraagstuk moet worden opgelost, moet eenvoudig dit voor stel aannemen. De heer van Weizen verklaart, dat de inlichtingen, door Wethouder van der Kwaak omtrent de financiering van het plan verstrekt, enige lichtpunten hebben geboden, waardoor men tot het inzicht kan komen, waaraan men toe is. De opmerking, dat met de oplossing van het overwegvraagstuk een nationaal belang is gemoeid, doet spreker denken aan de oplossing van het vraagstuk der verbinding Noord-Zuid in Botterdam door middel van een tunnel. Wanneer men ooit van een nationaal belang kon spreken, was het wel in dat geval. De gemeente Botterdam heeft per slot van rekening ook haar aandeel in de kosten van de uitvoering van het tunnelplan moeten bijdragen. Juist het argument van het nationaal belang, dat de heer Vos voor de indiening van zijn motie heeft gebruikt, noopt spreker er toe aan die motie niet zoveel waarde toe te kennen, als door de voorstellers wordt gedaan. Bij aanvaarding van deze motie zal er van de uit voering van het plan niets komen, omdat Leiden evenals de andere gemeenten voor hetzelfde feit zal worden geplaatst. Spreker zal daarom tegen de motie en voor het voorstel van het College stemmen. De heer Jongeleen geeft de heer Hendriks toe, dat de lijn Amsterdam-Botterdam een goudmijn voor de Nederlandse Spoorwegen is. Men moet echter niet alleen deze goudmijn zien, maar ook kijken naar de verplichtingen van de spoor wegen bij het vervoer op niet rendabele lijnen. De heer Vos blijft op het standpunt staan, dat dit werk is een nationaal, een landelijk belang en dat de gemeente daar mede maar zijdelings te maken heeft. Wanneer het Eijk en de Spoorwegen zouden eisen, dat Leiden dit plan voor 100 betaalt, dan zou spreker deze redenering van de heer Vos kunnen begrijpen, maar het Leidse belang bij dit werk wordt op 30 gewaardeerd; Eijk en Spoorwegen betalen tezamen 70 Deze verhouding komt dus duidelijk naar voren. De woorden van de heer Woudstra kan spreker onder schrijven. Toezeggen van een bijdrage in de kosten van de (Jongeleen e.a.) spoorwegplannen. De Eaad zal verstandig doen het voorstel van het College te aanvaarden; dat is het enig mogelijke. Aanneming van de motie-Yos zou ongetwijfeld betekenen, dat het voorstel van het College van de baan is, gezien het verloop van de onder handelingen. De heer Vos beroept zich op het Ingekomen Stuk om aan te tonen, dat er eigenlijk geen onderhandelingen gevoerd zijn, maar de onderhandelingen, die gevoerd zijn, zijn van die aard, dat ze in die korte beschouwingen niet volledig weergegeven konden worden. De Eaad zal dus verstandig doen dit zeer belangrijke voorstel te aanvaarden. De heer van der Kwaak heeft de onzekere factor, die er volgens enkele raadsleden in dit voorstel zit, zeker niet ver waarloosd. Wanneer het Eijk Leiden in de steek zou laten, zou het College er iets op moeten vinden; dat heeft spreker zelf ook gezegd. Maar wanneer nu wordt gezegd, dat men de dingen zakelijk moet bezien, dan moet men toch ook nauw lettend aanhoren, hetgeen door het College wordt gezegd. Maar de heer Vos beklaagt zich, dat hij feitelijk niets van spreker gehoord zou hebben en dan begint hij met het uiterste geval te noemen, waarmede spreker geëindigd is. Bij een bijdrage van 5.000.000.over 40 jaren bedragen rente en aflossing 225.000.per jaar. Wanneer het Eijk de gemeente niet geheel in de steek laat, en achter dit voorstel en achter het College büjft staan, dan heeft spreker, spreker zegt niet voor 100 zekerheid, maar toch het vertrouwen, dat de gemeente met de bijzondere uitkering een belangrijk gedeelte van haar bijdrage voor het spoorplan zou terug ontvangen. Dit was althans de toezegging van Gedeputeerde Staten. De heer Wilmer antwoordt spreker, dat van het tekort ad 860.000.zeker een belangrijk bedrag als bijzondere uit kering aan de gemeente verstrekt zal worden. Hoeveel die bijzondere uitkering zal bedragen weet spreker niet, maar het laatste woord daarover is nog niet gesproken en Leiden komt zeker voor een bijzondere uitkering in aanmerking. De voorlopige cijfers geven aan een tekort van f 860.000. na de algemene uitkering; een gedeelte van die 860.000. krijgt de gemeente uit de pot, welke spreker gemakshalve noemt bijzondere uitkering. Indien het Eijk de gemeente geheel en al in de steek liet, zou het bedrag van 121.000. van de molest-verzekering het eerst in aanmerking komen om voor dit plan te worden gereserveerd; het plan is toch niet eerder dan 1953 gereed. Wat de financiële zijde van het plan betreft, kan men misschien nog enige vraagtekens plaatsen, maar het College, dat de zaak op de keper heeft beschouwd, meent te kunnen zeggen, dat er perspectief in zit. De motie van de heer Vos c.s. wordt verworpen met 28 tegen 4 stemmen. Tegen stemmen: mevrouw Vijlbrief, de heren Eiemens, Piena, D. J. van Dijk, Balkestein, mevrouw Braggaar, de heren van Weerlee, Smit, Stolp, van Iterson, Eobbers, Schüller, Goslings, Woudstra, Ligtvoet, Eiedel, Wilmer, Aalders, A. van Dijk, Knetsch, mevrouw Staveren, de heren van Oijen, Lombert, van Schaik, Jongeleen, van der Kwaak, Menken en van Weizen. Vóór stemmen: de heren Vos, Hendriks, Knol en Frohwein. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Vervolgens stelt de Voorzitter opnieuw aan de orde punt 9 der agenda. De heer A. van Dijk heeft getracht, ter vermijding van een discussie in de Eaad, hetgeen hij over dit voorstel wilde vragen, te weten te komen van het betrokken hoofd van dienst; tot sprekers teleurstelling heeft hij echter moeten ervaren, dat de Directeur der Gemeentewerken niet gerech tigd was aan een raadslid op diens simpele vraag mede delingen te doen. Blijkens het Ingekomen Stuk zal deze ketel voor aankoop en reparatie 4.000.kosten, terwijl deze ketel blijkens het stuk, dat ter visie heeft gelegen, uit 16 leden bestaat. Spreker heeft echter uit de stukken niet kunnen opmaken hoe groot deze verwarmingsketel is, hetgeen van belang is voor de vraag, of de kosten, voor reparatie aangevraagd, juist waren geraamd en of het niet beter was, een nieuwe ketel te kopen. Daarom stelt spreker deze vraag thans hier.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 24