22 MAANDAG 26 JANUARI 1948. Toezeggen van een bijdrage in de kosten van de (van der Kwaak) spoorwegplannen. financiën moet er zekerheid, bestaan, dat Leiden deze zware last kan torsen. Verschillende besprekingen van deze zijde van het vraag stuk hebben dan ook op de ministeries en de Provinciale Griffie plaats gehad, waarbij het ging om de belangrijke vraag, of deze jaarlijks terugkerende post in aanmerking komt om in de bijzondere uitkering te worden opgenomen. De bijzondere uitkering is een verlengstuk van de algemene uitkering en heeft ten doel de gemeentefinanciën volledig te saneren. Het stemt dan ook tot dankbaarheid, dat het eerste proefballonnetje (het plaatsen van 50.000.voor dit doel op de gemeentebegroting voor 1948) niet door de Provinciale Griffie werd stukgeschoten en men zich daar met deze wijze van financieren volkomen kon verenigen. Het College heeft daarbij aangenomen, dat, indien in 1948 met de uitvoering van het plan een aanvang wordt gemaakt, de kosten het eerste jaar 1 millioen zullen bedragen; het heeft daarbij verondersteld, dat de rente 3£ zal zijn en het totale bedrag in 40 of 50 jaar zal zijn afgelost. Ook op de provinciale begroting voor 1948 is een bedrag voor dit spoorwegplan uitgetrokken. Het College heeft het bedrag eveneens opgenomen in een overzicht, dat moest worden ingediend om voor een bijzondere bijdrage in aanmerking te kunnen komen. Het ligt voor de hand, dat, waar behalve de Nederlandse Spoorwegen, het Rijk, de Provincie en de gemeente bij de uitvoering van dit plan belang hebben, de verdere financiële afwikkelingen gemakkelijker zullen ver lopen. Toch heeft spreker zich op het standpunt gesteld, dat, wanneer om thans nog onbekende redenen Leiden plotseling zelf de last voor een belangrijk deel zou moeten dragen, de mogelijkheid van uitvoering van het plan moet blijven bestaan; het zou een teken van zwak financieel beleid zijn, indien het College op grond van het wel is waar gunstige perspectief alleen het plan had ingediend. In uiterste nood zaak zal het bedrag van de molest-risico-verzekering, dat van 1944 tot 1953 op de begroting staat ten bedrage van 121.000.daarvoor moeten worden aangewend; bovendien is het zeker, dat de resultaten van de gasfabriek gunstiger worden (een tekort van 167.620.zoals nu op de begroting staat, zal zeker niet meer voorkomen). Uit dit alles blijkt volgens spreker, dat het College de financiële zijde van het plan wel overwogen heeft. Uitgaande van het bedrag van 5 millioen, stelt het College zich voor, dat de aflossing in 40 jaar zal plaats hebben. Met inachtneming van de tegenwoordige frontvoorwaarden betekent het, dat het rentepercentage voor de eerste 10 jaar 3 en voor de laatste 30 jaar 3£ zal zijn. Indien spreker, het zekere voor het onzekere nemende, de rente stelt op ge middeld 3 j betekent het, dat de annuïteit zal bedragen 225.150 met het rentetype 3| en 234.250 met het rente type 3£. De heer Vos opperde als bezwaar, dat de reserves ver dwijnen en de vermakelijkheidsbelasting in het plan van de commissie-Oud is opgenomen. Uit de mededelingen van de laatste dagen had de heer Vos echter kunnen weten, dat de vermakelijkheidsbelasting buiten het plan van de commissie- Oud valt. De op 16 Februari a.s. door de Raad te behandelen ver hoging der Vermakelijkhedenbelasting, die een behoorlijk bedrag zal opleveren, zal in de eerste plaats de gemeente Leiden in financieel opzicht enige armslag geven. Ook spreker heeft, evenals de heer Knol, een studie gemaakt van een eventueel te heffen baatbelasting. De gemeente Utrecht heeft indertijd, bij de indiening van het spoorwegplan aldaar, een baatbelasting in het leven geroepen; spreker zou deze baatbelasting als allerlaatste reserve willen behouden, in verband met de geweldige lasten, waarop de eigenaren van huizen op het ogenblik zitten. Bovendien betekent deze heffing een zeer zware last voor de burgerij; de opbrengst van de in Utrecht geheven baatbelasting was berekend op 500.000.terwijl het spoorwegplan de gemeente Utrecht in totaal 1.5 millioen kostte. Een dergelijke heffing zou dus heel wat betekenen bij deze verhoudingen. In antwoord op de vragen van de heer A. van Dijk deelt spreker mede, dat volgens de eerste berekeningen van de Afdeling Financiën het voorstel van de Commissie-Oud inzake de regeling van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten voor Leiden zal betekenen, dat door de voor gestelde algemene uitkering het geraamde tekort van 2.200.000.zal worden teruggebracht tot 860.000. De algehele pot, die verdeeld zal worden, bedraagt echter 95 millioen en het is de vraag, of de uitkering aan Leiden berekend zal worden naar het aantal inwoners. Op de vraag van de heer van Weizen naar de financiering van dit plan kan spreker thans tot zijn spijt niet antwoorden, daar hij dan een opeenstapeling van cijfers zou moeten geven. Toezeggen van een bijdrage in de kosten van de (van der Kwaak e.a.) spoorwegplannen. Dit plan heeft vele kanten; door uitvoering er van zullen misschien andere, noodzakelijke dingen uitgesteld moeten worden, maar spreker is toch overtuigd, dat zowel de Raad als het College, maar ook tal van gemeentenaren, met belang stelling en instemming de uitvoering ervan zullen begroeten. De Voorzitter zegt, dat dit plan het grootste is, waarover ooit door de Leidse Raad is beslist. Spreker begrijpt volkomen de grote verantwoordelijkheid, die op ieder raadslid rust bij het uitbrengen van zijn stem. Ook het College heeft die verantwoordelijkheid zeer sterk gevoeld, toen het anderhalf jaar geleden heeft aangevangen te overwegen, of de mogelijk heid bestond binnen afzienbare tijd het spoorwegvraagstuk op te lossen. Men is het met elkaar er over eens, dat de bezwaren, die op het ogenblik tegen de toestand bij het station bestaan, moeten verdwijnen. De vraag rijstis het in deze tijd mogelijk? De technische zijde van het plan, waarbij spreker ook denkt aan de bijdrage van 30 is door wethouder Jongeleen voldoende belicht. Het gehele College is eenstemmig van mening, dat het belang van de gemeente Leiden de bijdrage van 30 die teruggebracht is tot 25 ten volle waard is. Het geldt hier een algemeen belang, waarvan de behartiging wordt gedragen door het Rijk, de Nederlandse Spoorwegen en de gemeente Leiden, die zich niet kan onttrekken aan het geven van een bijdrage, welke in de ogen van het College gewettigd is. Ook voor het College was de financiering van het plan van zeer groot belang; het heeft tot tweemaal toe met de hierbij betrokken Minister overleg gepleegd omtrent de uit voering en daarbij de vraag gesteld, of de gemeente Leiden, indien het percentage van 30 werd gehandhaafd, zou kunnen en moeten gaan tot het verlenen van een bijdrage van 6 millioen. Het College gevoelde zich gelukkig, toen bleek, dat ook de Minister oog had voor de financiële positie van Leiden en een weg zocht, waarlangs de zware last voor Leiden enigszins kon worden verlicht en van 6 millioen tot 5 millioen kon worden teruggebracht. Het College is van mening, dat deze zaak dit offer wel waard is. De Raad bedenke wel, aldus spreker, dat, indien het voorstel vanwege dit offer niet wordt aangenomen, dit plan voorlopig van de baan is, zonder dat men kan zeggen, voor hoeveel jaar het wordt uitgesteld. Het is geen kwestie van loven en bieden; de Raad moet op dit ogenblik beslissen over de vraag, of de voorgestelde bijdrage thans ook werkelijk gewettigd is. Wordt het plan niet aangenomen, dan wordt het algemeen belang, wat Leiden betreft, voor jaren achtergesteld. Op het ogenblik heeft men elkaar voor de uitvoering van het plan gevondenaan de gemeente is de hand toegestoken wordt deze hand geweigerd, dan zal het plan voor enige tijd worden opgeborgen. Naar sprekers mening is het de gemeente Leiden, die bij de uitvoering van het plan het dringendst belang heeft. De Raad legt zich bij het uitbrengen van zijn stem een grote verantwoordelijkheid op de schouders. Spreker zeide zoeven, dat dit het meest grootse plan is, dat Leiden sinds het bestaan van de Raad heeft gehad. Laat de gemeente Leiden dan ook begrijpen, aldus spreker, de verantwoordelijk heid, die daaromtrent op haar rust, de verantwoordelijkheid voor de voorstemmers, wat de financiële kant betreft, omdat daarbij voor de toekomst zware offers zullen worden gebracht, daar andere plannen in verband met de financiële lasten niet zullen kunnen worden uitgevoerd, maar aan de andere kant de grote verantwoordelijkheid voor de tegenstemmers, omdat door de verwerping van het voorstel de behoefte, die Leiden aan de uitvoering van dit plan heeft, in jaren niet zal kunnen worden bevredigd. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van de heren Vos, Knol en Frohwein, luidende: „Ondergetekenden stellen voor, dat de Raad zijn goed keuring hecht aan de voorgestelde oplossing van het overweg- vraagstuk, doch de financiële bijdrage van de gemeente Leiden daaraan beperkt tot en vaststelt op 2| millioen." De heer Vos is van mening, dat de discussie tussen het College en de Raadsleden in een openbaar College als de Raad op hoog peil behoort te staan en hoffelijk behoort te blijven, zodat spreker dus van zijn kant zal trachten zich op dat peil te blijven bewegen en zich zal bepalen tot zakelijke opmerkingen. Spreker blijft bij zijn mening, dat al die onderhandelingen, in de toelichting tot dit voorstel beschreven, enigszins naïef van aard waren en dat Burgemeester en Wethouders blij waren, dat zij voor de gemeente een millioen hadden verdiend, niettegenstaande hetgeen de heer Jongeleen daarover heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1948 | | pagina 22