6
sub 1 t/m 4 ontheffing verlenen, voorzover zulks om architec
tonische redenen wenselijk is; wat de bebouwing als bedoeld
onder artikel 16 betreft, kunnen Burgemeester en Wethouders
vrijstelling van het bepaalde in dit artikel verlenen.
Abt. 28.
Parcellering bouwblok.
a. In een bouwblok moeten de achtererven van de percelen
aan elkaar sluiten, voorzover het terrein niet tot gemeen
schappelijke achtertuin of anderszins bestemd wordt.
b. Zij mogen echter gescheiden zijn door een gemeen
schappelijk, niet openbaar achterpad van ten minste 1.50 m
breedte.
Abt. 29.
Voortuinen.
1. De aan een openbare weg grenzende, bij een gebouw
behorende gronden zijn over de volle langs de weg gelegen
breedte en over een diepte gelijk aan de afstand tussen
de voorgevel en de weggrens, bestemd tot voortuin.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen aan open grond
als bedoeldon der 1 van dit artikel, bij een winkel of ander
niet tot woning bestemd gebouw behorende, de bestemming
geven van stoep of dergelijke verharde open ruimte.
IV. ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN.
Abtikel 30.
Afwijkingsbevoegdheid.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om enig onder
deel van de grens, de richting of het profiel van een straat
of de vorm of de indeling van een plein nader vast te stellen
en dienovereenkomstig de vorm der bouwblokken te wijzigen,
wanneer bij definitieve uitmeting blijkt, dat enige afwijking
van ondergeschikte betekenis tot aanpassing van het plan
aan het terrein noodzakelijk is.
Abt. 31.
Overgangsbepalingen.
Gebouwen, welke op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan reeds bestaan of tengevolge van een
voor dat tijdstip verleende bouwvergunning kunnen worden
gebouwd, en die afwijken van het plan en/of een of meer
der daarin dan wel in deze verordening vervatte bepalingen,
mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd
met dien verstande, dat bij algehele vernieuwing of verandering
de voorgevelrooilijn niet naar de wegzijde overschreden mag
worden. Door de vernieuwing of verandering mogen de
bestaande afwijkingen van het plan en de voorschriften niet
worden vergroot, behoudens wanneer het zeer ondergeschikte
uitbreidingen betreft ter beoordeling van Burgemeester en
Wethouders,
Abt. 32.
Slotbepaling.
Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel
„bebouwingsvoorschriften Leiden Zuidwest".
N°. 3.
Leiden, 16 Januari 1948.
Bij besluit van Uw Vergadering van 29 September 1947
(Iugek. Stukken No. 172) werden voorlopig goedgekeurd de
plannen van onteigening van gronden in en nabij de Stads-
polder (plan „Leiden-Noord") en in en nabij de Bosch- en
Gasthuispolder (plan „Leiden-Zuidwest"), zulks ten einde
uitvoering te kunnen geven aan de voor die gronden goed
gekeurde plannen van uitbreiding. Binnen 6 maanden na
de dagtekening van dit besluit, derhalve vóór 29 Maart a.s.,
moet overeenkomstig het bepaalde in art. 80 der Onteigenings
wet het definitieve besluit tot onteigening worden genomen.
Ingevolge genoemd wetsartikel zijn de plannen, met
bijbehorende stukken, gedurende 30 dagen voor een ieder
ter inzage gelegd, ten einde belanghebbenden in de gelegen
heid te stellen hun eventuele bezwaren kenbaar te maken.
Tegen het plan „Leiden-Noord" is slechts één bezwaar
schrift ingekomen, en wel van de N.V. Nederlandsche Spoor
wegen, eigenares van de percelen, kad. bekend Gemeente
Leiden, Sectie N No. 1257, en Sectie K No. 2719. Dit bezwaar
schrift heeft niet zozeer betrekking op het onteigeningsplan,
maar is veeleer een bezwaar tegen het uitbreidingsplan
„Leiden-Noord". Bij dit uitbreidingsplan, vastgesteld in
Uw Vergadering van 11 Juli 1947, werden deze perceels
gedeelten grotendeels bestemd voor de openbare dienst en
aan de daartegen indertijd door de N.V. Nederlandsche
Spoorwegen ingebrachte bezwaren kon niet tegemoet worden
gekomen. Het thans ingediende bezwaar kan derhalve als
niet ter zake dienende worden beschouwd.
Tegen het plan „Leiden-Zuidwest" zijn zowel door vele
eigenaren als door enkele pachters bezwaren ingebracht.
Met betrekking tot het bezwaar, dat de N.V. Nederlandsche
Spoorwegen ook tegen dit plan kenbaar heeft gemaakt, zou
hetzelfde kunnen worden opgemerkt als bij dat betreffende
het plan „Leiden-Noord"; immers ook hier geldt het een
bezwaar, dat bij het uitbreidingsplan naar voren behoort te
worden gebracht en niet bij het onteigeningsplan. Intussen
is dezerzijds met de Spoorwegen nader overleg gepleegd,
waarbij ons is gebleken, dat de percelen Sectie O, Nos. 679,
680, 696, 693 ged. en 695 ged. voor spoorwegdoeleinden nodig
zullen zijn, zodat wij Uw Vergadering alsnog voorstellen deze
percelen niet in de onteigening op te nemen.
De overige ingekomen bezwaarschriften brengen in ver
schillende vorm nagenoeg uitsluitend één enkel bezwaar naar
voren, n.l. dat de eigenaren of pachters hun bedrijven moeten
verlaten en dus hun broodwinning gaan verliezen. Deze
behoeven niet elk afzonderlijk te worden besproken.
Hoewel ons College overtuigd is van de ernstige gevolgen,
welke de onderhavige plannen voor de adressanten met zich
brengen, menen wij toch, dat de onteigeningsplannen niet
uitgesteld mogen en kunnen worden en dat de ingediende be
zwaren geen grond kunnen opleveren daarin wijzigingen aan
te brengen. De onderhavige gronden zijn door hun ligging
aangewezen voor de stadsuitbreiding en reeds in 1933 dan
ook in het uitbreidingsplan onzer gemeente grotendeels daar
voor bestemd. Zoals wij reeds in ons voorstel betreffende de
voorlopige goedkeuring der onteigeuingsplannen hebben
medegedeeld, zal er door inbezitneming van de gronden in
etappes naar gestreefd worden de tegenwoordige eigenaren
en gebruikers zo lang mogelijk in het genot van hun gronden
te laten. Voorts zullen wij ernstige pogingen aanwenden om
te bereiken, dat zij, die op de te onteigenen gronden hun
bedrijven hebben, op andere gronden worden geplaatst.
Reeds thans zij er echter op gewezen, dat dit, naar wij ver
wachten, ernstige moeilijkheden zal ontmoeten.
In zijn bezwaarschrift brengt P. J. Kolderman naast het
bezwaar, dat zijn gehele bedrijf moet verdwijnen en hij dus
ook zijn broodwinning gaat verliezen, ook nog het bezwaar
naar voren, dat het naast zijn woning gelegen stukje grond
mede in de onteigening zou worden begrepen. Deze grond
is door hem n.l. bestemd voor de bouw van een woning
voor zijn zoon. Hij verzoekt de grens van de te onteigenen
grond achter zijn huis zo ver te verleggen, dat hij een grotere
achtertuin behoudt.
Aangezien de ter plaatse geldende bebouwingsvoorschriften
het bouwen van een woning toestaan en tegen het enigszins
vergroten van de achtertuin geen bezwaar bestaat, kan aan
dit gedeelte van zijn bezwaarschrift tegemoet worden ge
komen door een gedeelte, ter grootte van 752 M2, van
het aan hem toebehorende perceel, kadastraal bekend
Gemeente Leiden, Sectie O no. 1623, buiten de onteigening
te houden.
Ten slotte zij opgemerkt, dat het bezwaarschrift van
D. D. Noordman zich niet richt tegen de onteigening, maar
de vrees uitspreekt, dat de toekomstige bestemming van de
te onteigenen percelen schade aan het naar zijn mening-
bestaande windrecht ten behoeve van zijn molen zal be
rokkenen. Adressant heeft echter de titel van aankomst
van dat recht niet aan ons overgelegd, zodat wij van het
bestaan en de omvang daarvan geen kennis konden nemen.
Aangezien ingevolge art. 59 der Onteigeningswet de eigen
dom bij onteigening op de onteigenende partij overgaat
vrij van alle lasten en rechten, daarop rustende, behoeft dit
bezwaarschrift de verdere voortgang van de onteigening niet
te belemmeren. Mocht later alsnog een titel van aankomst
worden overgelegd en de omvang van het windrecht niet te
bezwarend blijken te zijn voor de bestemming, welke aan de
desbetreffende percelen wordt gegeven, dan kan overwogen
worden door toepassing "van de laatste zinsnede van even
genoemd wetsartikel het windrecht gevestigd te doen blijven.
Overeenkomstig het bepaalde in art. 81 der Onteigeningswet
is omtrent alle ingediende bezwaarschriften advies gevraagd
aan de Hoofdingenieur-Directeur van de Volkshuisvesting;
het ter zake uitgebrachte advies is bij de stukken gevoegd.
Aan de vaststelling van het definitieve onteigeningsbesluit
staat thans niets meer in de weg.
In overeenstemming met het advies van de Commissie van
Fabricage geven wij Uw Vergadering mitsdien in over
weging vast te stellen het bij dit voorstel in ontwerp over
gelegde besluit tot onteigening, krachtens artikel 77, le lid,
onder 4°., der Onteigeningswet, ten name van de gemeente,
van de percelen, gelegen in en nabij de Stadspolder en in
en nabij de Bosch- en Gasthuispolder, welke percelen zijn
vermeld op de van het besluit deel uitmakende lijsten,
gemerkt I en II, en verder met een rode kleur zijn aangegeven
op de mede bij het besluit behorende grondtekeningen,
gemerkt III en IV.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.