maken, omdat, zoals hiervoren vermeld, de uit dat plan
voortvloeiende hogere kosten voor verreweg het grootste deel
een gevolg zijn van een uitbreiding van spoorwegwerken,
welke niet rechtstreeks verband houdt met de oplossing van
het overwegvraagstuk. Deze hogere kosten dienden, naar het
oordeel van de Gemeente, bij de verdeling van de kosten
volgens de overeengekomen regeling buiten beschouwing te
blijven. De Gemeente deed van haar zienswijze mededeling
aan de Nederlandse Spoorwegen en aan de bij de eerder
genoemde onderhandelingen betrokken partijen. Bij schrijven
van 13 September 1945 bevestigde het toenmalige College
van Burgemeester en Wethouders dit standpunt aan de
Spoorwegen. De zaak is toen verder blijven rusten. Onmid
dellijk echter na de samenstelling van ons College in September
1946 is zij weder ter hand genomen; reeds op 13 September
1946 had op ons verzoek een bespreking plaats met, de
Minister van Verkeer. Naar aanleiding daarvan stelde deze
Minister zich in verbinding met de Nederlandse Spoorwegen.
Gelijk uit de overgelegde stukken blijkt, berichtte deze
maatschappij aan de Minister, dat zij op het standpunt bleef
staan, dat haar aandeel in de kosten op niet hoger dan de
aanvankelijk overeengekomen 40 mocht worden gesteld.
Daarna had inzake de verdeling van de kosten een bespreking
plaats ten burele van de Inspecteur-Generaal van het Verkeer,
waaraan deelnamen de Inspecteur-Generaal voor het Departe
ment van Verkeer en vertegenwoordigers van ons College,
van de Nederlandse Spoorwegen, van het Departement
van Financiën en van de Provincie. Hoewel van onzent-
wege de bezwaren tegen een bijdrage van 30 in de
totale kosten van het plan onverzwakt gehandhaafd wer
den, bleek de Inspecteur-Generaal van oordeel, dat een
bijdrage van Leiden van 30 van de kosten, gelet op
het grote belang, dat zij heeft bij de oplossing van het
spoorwegvraagstuk, redelijk is te achten. Hij opende het
uitzicht, dat, indien die bijdrage zou worden toegezegd en
de Nederlandse Spoorwegen 40 van de kosten zouden
dragen, het ontbrekende deel door het Rijk zou worden
bijgepast. Ons College wilde zich nog niet bij deze zienswijze
neerleggen en deed nogmaals een ernstig beroep op de Minister
van Verkeer met een uiteenzetting van de benarde toestand
van de financiën der Gemeente en verzocht deze voor Leiden
zo gewichtige aangelegenheid nader aan hem te mogen toe
lichten. Deze bespreking vond plaats en had, tot onze grote
voldoening, tot gevolg, dat de Minister bij schrijven van 20 Juni
1947 deed weten bereid te zijn de onderhandelingen met de
Nederlandse Spoorwegen voort te zetten, uitgaande van een
van deze Gemeente te verwachten, voorlopig gefixeerde, bij
drage van 5.000.000.of van 25 van de geraamde kosten,
met dien verstande dat ten minste 25 en ten hoogste 30
van de kosten ten laste dezer gemeente zou komen. Ons
College heeft toen, in aanmerking nemende, dat deze regeling
voor de Gemeente de bijdrage van 30 in de geraamde
kosten of 6.000.000 terugbracht tot 5.000.000—, en er
van overtuigd zijnde, dat, indien op dit voorstel niet werd
ingegaan, de oplossing van het spoorwegvraagstuk voor
lange tijd zou worden uitgesteld, gemeend, behoudens Uw
goedkeuring, deze regeling te moeten aanvaarden.
Indien derhalve Uw vergadering zich eveneens met de plan
nen en met de regeling omtrent de bijdrage van de Gemeente
kan verenigen en Gedeputeerde Staten dezer Provincie geen
bezwaar tegen de voor de gemeente uit de verbetering voort
vloeiende jaarlijkse lasten maken, is er geen beletsel meer
om tot oplossing van het zo dringende spoorwegvraagstuk
te komen. De uitvoering van de werken zal ongeveer vier
jaren duren.
Wij ontveinzen ons niet, integendeel, wij zijn er diep van
doordrongen, dat een bijdrage van i 5.000.000.de
gewone dienst der begroting gedurende een lange reeks van
jaren in ernstige mate zal belasten en, tenzij een gelukkige
'keer in de mogelijkheden om voor noodzakelijke uitgaven
dekkingsmiddelen te vinden mocht komen, de armslag van
de Gemeente om andere noodzakelijke voorzieningen te
financieren in niet geringe mate zal belemmeren. Met de
oplossing van het spoorwegvraagstuk zijn evenwel, zowel
voor het thans levende als voor het toekomstige geslacht,
zodanig overheersende belangen gemoeid, dat wij desondanks
van oordeel zijn, dat het verantwoord is de oplossing mogelijk
te maken door medewerking der gemeente op vorenaan-
gegeven voet. Het thans levende geslacht zal door de oplossing
van het vraagstuk binnen afzienbare tijd verlost zijn van de
grote bezwaren, welke uit de bestaande toestand voortvloeien
en welke boven kortelings zijn aangestipt. Het toekomstige
geslacht zal de vruchten plukken van de verbetering, omdat
zij een harmonisch samenhangende groei en een behoorlijke
ontwikkeling van de Gemeente in de richting, welke haar
voorbestemd lijkt en volgens welke zij een belangrijke plaats
onder de Nederlandse Gemeenten zal innemen, zal be
vorderen.
De Commissie van Financiën, wier gevoelen wij omtrent
de financiële zijde van het Vraagstuk inwonnen, heeft zich
blijkens haar schrijven onder meer ernstig afgevraagd, of
het verstrekken van een bijdrage van 5.000.000.met het
oog op de daaruit voortvloeiende lasten gedurende een groot
aantal jaren, wel aanvaardbaar is. Enige leden aarzelden
daarop een antwoord te geven. Zoals gezegd, ook wij zijn
ernstig doordrongen van de financiële consequenties van de
bijdrage. Doch wij menen, dat thans de tijd van aarzelen
voorbij is en dat de zaak nu moet worden aangepakt. Laat
de Gemeente dit moment voorbij gaan, dan zal hoogst
waarschijnlijk vooreerst de oplossing niet meer aan de orde
kunnen worden gesteld. Bovendien wordt door ons nog onder
ogen gezien, of wellicht bijzondere middelen kunnen worden
gevonden om tot dekking van een min of meer aanzienlijk
deel van de jaarlijkse kosten te dienen.
De Commissie van Fabricage kan zich met de oplossing
van het spoorwegvraagstuk op de overeengekomen voet en
overeenkomstig het plan 1943, zoals dit nader is aangevuld
en waarvan een tekening bij de stukken is overgelegd,
verenigen.
In overeenstemming met het advies van die Commissie
geven wij Uw Vergadering mitsdien in overweging te be
sluiten, behoudens de vereiste goedkeuring van Gedeputeerde
Staten dezer Provincie, een bijdrage van 5.000.000.toe
te zeggen in de op 20.000.000.geraamde kosten van de
oplossing van het spoorwegvraagstuk overeenkomstig het in
de leeskamer ter inzage gelegde plan 1943, waarop de latere
wijzigingen zijn aangebracht, met dien verstande, dat die
bijdrage bij toeneming van de kosten boven de 20.000.000.
gehandhaafd blijft op 25 en dat bij daling van die kosten
daarin 30 wordt bijgedragen met een maximum van
5.000.000.—.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden
N°. 2. Leiden, 16 Januari 1948.
Als onderdeel van de algemene herziening van het uit
breidingsplan der gemeente kan thans een partieel plan voor
het gebied, begrensd door het Galgewater, de Korte Vliet,
de Trekvliet, de Zoeterwoudseweg en het goederenemplace
ment der Nederlandse Spoorwegen worden vastgesteld.
Wij bieden Uw Vergadering hierbij een ontwerp-plan voor
dat gebied met de daarbij behorende bebouwingsvoorschriften,
bedoeld in art. 39 van de Woningwet, ter vaststelling aan.
Uit practische overwegingen hebben wij het gebied, dat
het partiële uitbreidingsplan Trekvliet, vastgesteld in Uw
Vergadering van 11 September 1946, bestrijkt, in het onder
havige ontwerp opgenomen. Dit partiële plan dient derhalve,
evenals het uitbreidingsplan van 6 November 1933, voorzover
dit op de in het ontwerp betrokken gronden betrekking
heeft, te worden ingetrokken.
De in het ontwerp-plan begrepen gronden zijn voornamelijk
bestemd voor de bouw van arbeiders- en middenstands
woningen, gebouwen voor openbare en bijzondere doeleinden
en bedrijfsgebouwen, voorts voor industrieterreinen, kinder
speelplaatsen, sportvelden, volkstuinen en voor agrarische
doeleinden.
Bij het ontwerp is rekening gehouden met de laatste
(globale) gegevens, betreffende de vermoedelijke omlegging
van het ontwerp-tracé voor de Rijksweg 4b. Verder is het
gekarakteriseerd door een assenkruis van twee hoofdwegen,
t. w. een radiaalweg, welke, uitgaande van de 3 Octoberstraat,
via een te maken brug over de Trekvliet, een verbinding
geeft met de Rijksweg nabij de Vink, en een gordelweg, welke
aan de noordzijde door een nieuw te bouwen brug over het
Galgewater verbinding zal geven met het Morschkwartier.
Deze gordelweg zal aan de zuidzijde op de nieuw aan te
leggen provinciale weg VoorschotenLammebrug uitkomen.
Nabij het kruispunt van de radiaalweg en de gordelweg is
een wijkcentrum ontworpen, waar de voornaamste wijk
winkels zijn geconcentreerd en waar tevens de mogelijkheid
wordt geboden tot het stichten van een wijkgebouw. Ter
plaatse is gedeeltelijk een bebouwing van vier woonlagen
ontworpen. Langs de beide hoofdwegen werden beneden- en
bovenwoningen geprojecteerd. De woningen zijn overheersend
arbeiderswoningen, met uitzondering van die in het noordelijk
gedeelte van de wijk, direct aansluitend aan de Haagweg,
alwaar grotere middenstandswoningen zijn geprojecteerd.
Het gedeelte ten zuiden van de provinciale weg Voor
schotenLammebrug zal in de eerstvolgende jaren nog niet
voor uitbreiding der stad in aanmerking komen, weshalve
voor dat deel met een bestemming in hoofdzaak kan worden
volstaan, en wel eensdeels voor industriële doeleinden, ander
deels voor volkstuinen.