MAANDAG 22 DECEMBER 1947.
213
Vaststellen verordening, regelende helling en invordering
(Frohwein e.a.) belasting gebruik Openbaar Slachthuis.
In het Ingekomen Stuk geeft het College, naar het mede
deelt in overeenstemming met de adviezen van de Commissie
voor het Openhaar Slachthuis en van de Commissie van
Financiën, in overweging deze verhoogde tarieven vast te
stellen. Spreker wijst er echter op, dat de minderheid en
niet de kleinste minderheid van de Commissie van Financiën
ten aanzien van de voorgestelde verhoging afwijzend ge
adviseerd heeft; spreker zou het op prijs gesteld hebben,
wanneer dat in het Ingekomen Stuk vermeld was. Wanneer
bepaalde leden van de Raad nog in de veronderstelling
zouden verkeren, dat het uiteindeüjk de slagers zou gelukken,
deze verhoging aan het publiek te mogen doorberekenen,
wanneer de gemeente daaronder haar schouders zou zetten,
dan geeft spreker hun de garantie, dat dit de slagers niet
zal gelukken. Dit is dus voor spreker geen argument om het
maar te proberen en deze verhoging te laten doorgaan. Het
College motiveert deze verhoging van de tarieven met een
beroep op het nadelig saldo op de exploitatie van het Open
baar Slachthuis, maar daarvoor is eerst een behoorlijk
rapport van de Gemeentelijke Accountantsdienst nodig.
De heer Tobi, secretaris van de Vakgroep Slagerij, op dit
gebied een vooraanstaande figuur sommige Raadsleden
weten dit zeer goed zegt met betrekking tot dit onderwerp
speciaal voor wat betreft de slagerijen, aldus de grote
betekenis van de middenstand vooral uit sociologisch
oogpunt belichtend, het volgende:
„Het is een groot maatschappelijk euvel, dat door de
noodtoestand in het slagersbedrijf een belangrijke aantasting
plaats vindt van de volks- en gezinskracht, daarin ver
tegenwoordigd."
En verder:
„Het water is gekomen tot aan de lippen, er overheen
mag het niet komen."
Wanneer een dergelijke opmerking gemaakt zou worden
door spreker of zijn fractiegenoot, zouden bepaalde Raads
leden geneigd zijn te zeggen: heb is de Partij van de Vrijheid
maar, die dat zegt; spreker is dus blij, dat dit komt uit de
mond van een politiek tegenstander van spreker, voor wiens
werk spreker echter groot respect heeft. Voorts heeft spreker
gevraagd een rapport van het Economisch Instituut voor
de Middenstand te 's-Gravenhage. Het is een bekend feit,
dat de gegevens, die door de middenstand zelf verstrekt
worden, doorgaans op een veel te hoog niveau liggen. Ge
woonlijk overschat de middenstander zijn zaak en is hij
geneigd, te hoge cijfers in te vullen, hetgeen hem echter
schade berokkent, daar de Regering ook bepaalde prijzen
vaststelt op grond van de door de middenstand zelf ver
strekte cijfers.
De Voorzitter verzoekt de heer Frohwein zich te beperken
tot zijn motie tot aanhouding van dit voorstel.
De heer Frohwein zegt, dat de Raad dus geen nadere
uitlegging gekregen heeft omtrent het nadelig saldo ad
ƒ53.000.op de exploitatie van het Openbaar Slachthuis;
spreker verwacht op dit punt dus een behoorlijke motivering
en wijst er op, dat binnenkort tarieven, voor het gehele land
geldende, zijn te verwachten. Het is dus ontijdig en onver
antwoord, thans tot verhoging van deze tarieven over te gaan.
Bovenal echter hoogst onbillijk t.o.v. de slagers.
De heer Wilmer zegt, dat het motief, door de heer Frohwein
aangevoerd voor aanhouding van dit voorstel, volkomen
parallel loopt met de door spreker in de Raadszitting van
1 December j.l. afgelegde verklaring, dat vooral in deze tijd
geen prijsverhoging of tariefsverhoging mag worden ingevoerd,
op grond van ongunstige bedrijfsresultaten, wanneer niet
eerst geconstateerd is, dat die financiële resultaten niet door
reorganisatie van het betreffend bedrijf kunnen worden
verbeterd. De enkele dagen geleden door Minister Mansholt
geïnstalleerde commissie voor het Bakkerijbedrijf heeft de
opdracht gekregen na te gaan of inderdaad de financiële
resultaten van het bakkerijbedrijf zodanig zijn, dat geen
behoorlijke winst wordt gemaakt. De Minister heeft daaraan
echter uitdrukkelijk toegevoegd dat, wanneer dit laatste
inderdaad het geval mocht blijken, dit op zich zelf nog geen
geldige reden tot prijsverhoging zou zijn; deze commissie
zou dan gelijktijdig gedocumenteerd moeten aantonen, dat
door een financiële reorganisatie van dit bedrijf de resul
taten ervan niet kunnen worden verbeterd. Spreker zegt niet,
dat dit bij het Openbaar Slachthuis mogelijk zou zijn; in
dit opzicht gaat spreker niet zover als de heer Frohwein,
die nu reeds zegt, dat er te veel personeel is. Spreker is
daarvan niet op de hoogte; maar wel staat vast, dat niet
een ernstig onderzoek is ingesteld, of het bedrijf niet zodanig
kan worden gereorganiseerd, dat het tekort geheel of ge-
Vaststellen verordening, regelende heffing en invordering
(Wilmer e.a.) belasting gebruik Openbaar Slachthuis.
deeltelijk kan worden verholpen. En dat is in deze tijd een
noodzakelijkheid, wil men niet elke dag meer in een econo
mische chaos geraken. Spreker zou belachelijk overdrijven
wanneer hij zegt, dat men in een chaos zou geraken door
aanneming van dit voorstel van het College, maar in het
algemeen zou men steeds dieper in het moeras zinken, wanneer
men steeds maar weer overging tot verhoging van tarieven,
prijzen en lasten en niet tegelijk naging, of niet op meer
efficiënte wijze kan worden gewerkt. Daarom is spreker het
volkomen eens met dit argument voor uitstel van de heer
Frohwein; alleen reeds om deze reden zal spreker zijn stem
geven aan de motie-Frohwein.
De heer D. J. van Dijk zegt, dat de Raadsleden thans ge
ruime tijd gelegenheid hebben gehad zich een oordeel over
deze quaestie te vormen en inlichtingen daarover in te
winnen, zodat spreker, hoewel in de vergadering van 1
December j.l. op zijn voorstel tot aanhouding van dit voor
stel besloten is, zich nu tegen de motie-Frohwein verklaart,
aangezien hij van mening is, dat de Wethouder thans toch
ook een kans gegeven moet worden om de motieven uiteen
te zetten, op grond waarvan het College dit voorstel doet.
De heer Riemens sluit zich aan bij de heer D. J. van Dijk,
hoewel bij de toelichting op dit voorstel ook naar zijn mening
talloze gegevens ontbreken. Spreker betreurt, dat niet nog
meer gegevens ter visie zijn gelegd, maar door de zaak
wederom aan te houden ontneemt men de Wethouder totaal
de gelegenheid de Raad nader in te lichten. Daarom is
aanhouding thans ongewenst.
De heer Frohwein zegt, dat de heer Riemens daaraan
dus de middenstand opoffert.
De heer Riemens ontkent dit. Het gaat er hier om, dat
men door dit voorstel aan te houden de Wethouder nogmaals
de kans ontneemt, een uiteenzetting te geven omtrent de
motieven van dit voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer van Weizen zegt, dat de bestaansmogelijkheid
van deze middenstandsgroep ten nauwste verband houdt
met de tarieven van gemeentelijke bedrijven en diensten
als het Slachthuis. De heer Frohwein stelt voor dit voorstel
aan te houden in de eerste plaats om de vraag te onder
zoeken, of een meer efficiënte bedrijfsvoering bij het Openbaar
Slachthuis mogelijk is en in de tweede plaats in afwachting
van het resultaat van het werk van de Landelijke commissie
voor de keurlonen. Sprekers fractie staat op het standpunt, dat
men verstandig zou doen, de resultaten van deze beide onder
zoekingen af te wachten, hoewel hij niet zeer optimistisch
is ten aanzien van de mogelijkheden in deze opzichten,
vooral wat betreft de invoering van uniforme keurlonen.
Dit laatste zou medebrengen een herziening van de Vlees-
keuringswet, die de keuring van vee en vlees legt in handen
van de gemeenten.
De heer Frohwein zegt, dat het rapport van de Landelijke
commissie voor de keurlonen er al is.
De heer van Weizen zegt, dat men dit dan zal afwachten.
Spreker is er dus voor het resultaat van dit onderzoek,
dit rapport, af te wachten. Al heeft dit voorstel reeds een
langdurige voorbehandeling achter de rug en al zal de Wet
houder er derhalve zeker prijs op stellen, het ook aangenomen
te krijgen, in verband met de belangrijkheid van een dergelijk
onderzoek is aanhouding van dit voorstel gewenstal ver
wacht spreker er niet veel van, die kans moet men toch
in elk geval waarnemen.
Spreker verklaart zich derhalve voor de motie-Frohwein.
De heer Woudstra zegt, dat in de argumentatie van de
heer Frohwein een logische fout zit. De beide door de heer
Frohwein voor aanhouding aangevoerde motieven (enerzijds
een onderzoek door de Gemeenteüjke Accountantsdienst,
anderzijds het opstellen van uniforme tarieven door de
Landelijke commissie voor de keurlonen) sluiten elkaar uit.
Wanneer men aanvoert, dat een Staatscommissie bezig is
de tarieven uniform te maken, dan heeft een onderzoek
door de Gemeenteüjke Accountantsdienst geen zin meer.
En ook omgekeerd: wanneer de Gemeenteüjke Accountants
dienst onderzoeken gaat, heeft het werk van bedoelde com
missie geen belang meer. De heer Frohwein had beter of
het ene of het andere argument kunnen gebruiken. De
Gemeenteüjke Accountantsdienst moet nog ingesteld worden
en niemand weet, wanneer deze aan een dergeüjk onderzoek
zal toekomendat kan nog zeer lang duren. De heer Frohwein