230 MAANDAG 22 DECEMBER 1947. Rondvraag. (Riedel e.a.) deling gelezen in Het Vrije Volk van 29 November j.l., waarin het volgende stond te lezen: „Nog meerdere ambtenaren, de heer Ensingh, chef van het huisvestingsbureau, de heer A. van Hoogstraten, de wnd. chef Algemene Zaken, de heer Lelie verklaarden, dat het beleid van de ex-burgemeester, zijn NSB-schap in aanmerking genomen, voor Leiden een zegen is geweest." Nu is spreker nader door één van de ambtenaren er op gewezen, dat die uitdrukking niet zou zijn gebruikt. Spreker heeft zich toen met Het Vrije Volk in verbinding gesteld omtrent de vraag, hoe het kwam, dat die verklaring dan in de courant stond. Spreker is toen verwezen naar De Leidsche Post, waar het stenografisch verslag van het op die terechtzitting verhandelde zou berusten. Op het bureau van De Leidsche Post is spreker toen verklaard, dat die ambte naren die uitdrukking niet hebben gebruikt. De Voorzitter legt namens het gemeentebestuur de volgende verklaring af. Het is het College van Burgemeester en Wethouders op gevallen, dat in het algemeen op de ter terechtzitting van het Tribunaal afgelegde getuigenverklaringen op zeer opper vlakkige en bevooroordeelde wijze is gereageerd. Daarom wil spreker er vanaf deze plaats de aandacht op vestigen, dat de getuigen in de zaak-de Ruyter van Steveninck voor het Tribunaal zijn verschenen om onder ede te antwoorden op de hun gestelde vragen. Speciaal dient men dit in het oog te houden met betrekking tot de door de verdediging opgeroepen getuigen a décharge. Vanzelfsprekend moesten de van hen door de verdediging gevraagde verklaringen strekken ter ontlasting van de beschuldigde. Nu moge het velen in de gemeente niet welgevallig zijn, dat er voor deze beschuldigde ook gunstige verklaringen werden afgelegd, Rondvraag. (Voorzitter e.a.) wanneer deze verklaringen waarheid bevatten en het feit, dat ze onder ede werden afgelegd, waarborgt zulks mag uit een oogpunt van rechtvaardigheid niemand daar tegen bezwaar maken. Een getuige, hij zij a charge of a décharge, doet slechts zijn plicht, wanneer hij naar waarheid op de hem gestelde vragen antwoordt. Wat de geïncrimineerde uitlating (n.l. dat het een „zegen" voor Leiden zou zijn geweest, dat de beschuldigde burge meester van die gemeente is geweest) betreft, heeft een ingesteld onderzoek dezerzijds de overtuiging gevestigd, dat een dergelijke uitlating door geen der getuigen a décharge is gedaan. Voor 100 kan dit niet worden bewezen, aan gezien van het verhandelde ter zitting geen officieel steno grafisch verslag is opgemaakt. Alle mededelingen, die het gemeentebestuur ook van officiële zijde heeft ontvangen, wijzen er op, dat bedoelde uitlating niet is gedaan. De heer A. van Dijk zegt, dat voor de Eerste Kerstdag door de gemeente de Stadsgehoorzaal is verhuurd voor het houden van een danspartij. Indien dit juist is, verzoekt spreker Burgemeester en Wethouders maatregelen te nemen om dit te voorkomen, aangezien het in strijd is met de wijding van het Kerstfeest om in de Stadsgehoorzaal een bal te doen plaats hebben. De Voorzitter zegt, dat het College daarnaar een onderzoek zal doen instellen. De Voorzitter doet thans de deuren sluiten. Na enige tijd wordt de openbare vergadering hervat en niemand meer het woord verlangende, door de Voorzitter gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 20