MAANDAG 22 DECEMBER 1947. 227 Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer. (Woudstra e.a.) De heer Woudstra zegt, dat in de motie met zovele woorden staat, dat de uitgaven ten behoeve van het brandweerwezen tot het strikt noodzakelijke dienen te worden beperkt, zoals ook de mening van de Minister is. Dit „strikt noodzakelijke" houdt toch in, dat de brandweer aan alle te stellen eisen zal moeten voldoen. De Minister heeft met betrekking tot de combinatie politiebrandweer gezegd, dat „naar zijn oordeel" daartegen overwegende bezwaren bestaan. Spreker vindt deze verklaring van de zijde van de Minister zo weinig positief en zo voor betwisting vatbaar, dat hij niet begrijpt, waarom het College zo spoedig is gecapituleerd voor het schrijven van de Minister van 29 Juli 1946. Zo was ook enkele weken geleden, inzake het kleuteronderwijs, een simpele brief van Gedeputeerde Staten voldoende om het College overstag te doen gaan. Hier was het een brief, die een sterk persoonlijk karakter droeg, die het College een zwenking deed maken. De heer van Oijen sluit zich aan bij de meeste bezwaren, ontwikkeld door de heer Schüller. Voorts heeft spreker bezwaar tegen de inschakeling van de fabrieksbrandweer bij de bestrijding van branden; vooral in tijden als b.v. de Kerstweek zal dit op grote bezwaren stuiten. In de Kersttijd gebeurt het nogal eens, dat branden uitbreken als gevolg van het in brand raken van kerstbomen. Bij meer branden geüjktijdig zal men vooral in dergelijke perioden op hulp van de fabrieksbrandweer moeten rekenen. Maar van deze zullen de meeste manschappen dan vrij hebben, zodat in dergelijke gevallen de steun van de fabrieksbrand weer zeer weinig zal betekenen. Vervolgens wijst spreker er op, dat volgens het Ingekomen Stuk autospuit II bemand zal worden met één beroeps brandweerman en zes man van de politie en het zal geheel van het toeval afhangen of die allen op het politiebureau aanwezig zijn. Voorts heeft men nog het bezwaar van de bestrijding van brand in de wijk voorbij de overweg in de Rijnsburgerweg. Men acht de vrijwillige brandweer van Oegstgeest voldoende om de dienst in die wijk waar te nemen. Voor deze vrijwillige brandweer geldt hetzelfde bezwaar als spreker aangevoerd heeft tegen de fabrieksbrandweer. Voorts wijst spreker er op, dat de hulp van de Leidse brandweer vaak Ingeroepen wordt bij branden in de om liggende gemeenten. Wordt voor die hulp betaald en zo neen, kan dan niet bereikt worden, dat daarvoor wordt betaald, zodat de omliggende gemeenten dan mede bijdragen in de kosten van de Leidse brandweer? Inzake de afvloeiing en pensionnering van personeel sluit spreker zich aan bij de heren Schüller en Hendriks. Van het antwoord van de Burgemeester zal het afhangen of spreker voor het voorstel zal stemmen. De heer Itobbers zegt, dat blijkens zijn schrijven van 29 Juli 1946 de Minister van Binnenlandse Zaken overwegende bezwaren heeft tegen een combinatie van politie en brandweer. Spreker verwacht dan ook, dat bij aanneming van dit voorstel de Minister aan dat besluit zijn goedkeuring niet zal geven, omdat ook in dit voorstel sprake is van een combinatie van beide diensten. Er zijn echter meer bezwaren tegen dit voorstel, o.a. ook de personeelsquaestie. Blijkens de toelichting zal een beroeps brandweer tenminste 50 man moeten tellen. In het rapport van de Commandant van de Brandweer, dat de basis voor het voorstel van het College vormt, wordt echter gesproken van 34 man, aangevuld met 8 man politiepersoneel, met als sluitstuk de inschakeling van fabrieksbrandweer en een nauwere samenwerking met de gemeente Oegstgeest. Dit zal tot gevolg hebben, dat een groot gedeelte van het personeel van de straatpolitie geoefend zal moeten worden en dat bij een grote brand geen wacht meer op het politiebureau aanwezig zal zijn, te meer daar agenten boven 43 jaren bij voorbaat al uitgeschakeld zijn, naar men spreker mededeelde. De fabrieksbrandweer, die ten hoogste eens per maand geoefend wordt (anders heeft dit voor de fabriek productie verlies tengevolge) zal ook niet voor haar taak berekend zijn en is zelfs niet beschikbaar vanaf Zaterdags 1 uur 's middags tot 's Maandags 6 uur 's ochtends, in welk tijdsbestek juist de grootste kans op brand bestaat, omdat er dan minder contróle is. De samenwerking met de brandweer te Oegstgeest is onzeker, zo lang het overwegvraagstuk niet is opgelost. Alsdan zal de Leidse brandweer ook voor de brandbestrijding in die grote wijk moeten zorgen en dan zal uitbreiding van het corps gewenst zijn. Inzake de afvloeiing van personeel is dit voorstel zeer vaag het spreekt van pensionnering, ontslag, op wachtgeldstelling Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer. (Robbers e.a.) en overplaatsing van personeel. Maar wie vallen hieronder? Zullen dit meer dan vijf personen zijn? Spreker zou het op prijs stellen, wanneer voor de ouderen een regeling getroffen werd, b.v. door hen onder te brengen bij een andere gemeentelijke dienst. Zij, die op last van de Burgemeester op 55-jarige leeftijd de brandweer moeten verlaten, zijn nog vitaal genoeg om nog enige jaren elders te werk gesteld te kunnen worden, waardoor zij een groter aantal dienstjaren kunnen krijgen, wat voor hen van groot belang is. Het op pensioen stellen van deze brandweerlieden heeft tot gevolg, dat zij ongeveer 40 ontvangen van het loon waarvoor zij premie betaalden. Dit is minder dan het thans geldende loon. Is het voorts juist, dat het gehele personeel opnieuw gekeurd zal worden? Zo ja, dan heeft spreker daartegen bezwaar, omdat dit de derde keer in een kort tijdsbestek is. Moet deze keuring soms dienen als middel om hun ontslag te verlenen? Wanneer het Georganiseerd Overleg was ingeschakeld, zou dit verhelderend hebben gewerkt. In verband met al deze en dergelijke vragen is het nodig, het Georganiseerd Overleg alsnog hierover te raadplegen. Van de beantwoording van al deze vragen stelt spreker zijn stem over dit voorstel afhankelijk. De heer Hendriks acht het, wat de organisatie van de Brandweer betreft, van overwegend belang, dat in de leiding van de Brandweer een bouwkundige, met constructief inzicht, gevonden wordt. De Commandant is geen bouwkundige; deze is deskundig op het gebied van motoren, op zich zelf zeer belangrijk voor de Brandweer, maar van overwegend belang is het, dat in de leiding van de Brandweer ook een bouwkundige een stem heeft. Spreker geeft de Voorzitter in overweging om, wanneer in de leiding van de Brandweer ooit een reorganisatie mocht voorkomen, daarmede rekening te houden. De sterkte van de bemanning van de spuiten wordt in het kader van deze bezuiniging teruggedrongen tot zeven a zes man. De Vereniging van Brandweercommandanten heeft juist een voorstel in de pen om de sterkte tot acht a negen man per spuit op te voeren. Kan dit niet tengevolge hebben, dat de Raad aanstonds verrast zal worden met een aanvullend voorstel, waarbij de thans geraamde bezuiniging van 18.000.zal omslaan in een belangrijk deficit? De Voorzitter zegt: les extrèmes se touchent (de uitersten raken elkaar). De een vindt het te weinig, de ander vindt het te veelhet College zweeft er tussen in. Het is het College van Burgemeester en Wethouders, dat dit voorstel doet, niet de Burgemeester. De Raad zelf moet bepalen de wijze van organisatie van de Brandweer in Leiden en de sterkte van het personeel, daarvoor nodig. Men moet vooropstellen, dat men voor Leiden moet hebben een brandweer, die vol komen berekend is voor haar taak. De plannen voor deze organisatie eigenlijk is het geen reorganisatie, maar een organisatie; wat in het verleden ligt is noodmaatregel ge weest zijn tevoren besproken met de nieuwe Commandant. Spreker heeft tot de Commandant gezegd: ik wens van U een voorstel, waarmede U als deskundige voor 100 kunt instemmen en waarmede ik mij als Burgemeester kan ver enigen; ik wil niet dat de brandveiligheid in Leiden opge hangen wordt aan de quaestie van de bezuiniging, maar anderzijds begrijp ik volkomen de nood van deze tijd en zal ik de kosten van de Brandweer niet opvoeren als het niet strikt noodzakelijk is. In verband hiermede is dit voorstel zo geworden: men krijgt enerzijds een brandweer met een hulporganisatie, die volkomen voor haar taak berekend is, men krijgt anderzijds geen overbodig personeel. Spreker bemant ook liever een auto met negen dan met zeven man, maar tenslotte is de vraag: welke zijn de eisen, die men kan stellen voor de uitrukdiensten. Ieder weet, dat een bezetting per spuit van tien man beter is, maar de vraag is, hoever men kan gaan met het oog op de veiligheid in Leiden. De brandgevaarlijkheid in Leiden is zeer groot, omdat de binnenstad bij brand de grootste verrassingen kan opleveren, omdat alle huizen en alle gebouwen in elkaar grijpen. Nu is op dit gebied de eerste klap een daalder waard; men moet zorgen zo spoedig mogelijk bij de brand te komen; elke minuut later komen dan verantwoord is, kan tot gevolg hebben een belangrijke uitbreiding Van de brand en grote schade, maar ook gevaar voor mensenlevens. Daarom is het gewenst, dat men zo spoedig mogelijk kan uitrukken met twee bemande voertuigen en een ladderwagen. In de practijk is gebleken, dat de dienst aldus ook loopt. Men kan natuurlijk een grote brandweer organiseren; in zijn rapport zegt de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 17