224 MAANDAG 22 DECEMBEE 1947. Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer. (Schüller e.a.) De heer Schüller zegt, dat de Eaad heeft te beslissen over het aantal manschappen, die straks bij de Brandweer zullen afvloeien. Dit gehele complex van voorstellen houdt mede in een eventuele uitbreiding of afvloeiing van personeel; de organisatie van de gehele dienst als zodanig is een onderdeel daarvan. De samenstelling van het personeel valt dus daar wel degelijk onder. Nu kan men over een woord twisten, maar als men overplaatsing, op wachtgeldstelling en pen sionnering geen algemene personeelsaangelegenheden noemt, wat is dan wèl een algemene personeelsaangelegenheid? Spreker had het vertrouwen, dat wanneer hij eerst de Eaad een uitspraak zou laten doen, over de vraag, of naar zijn mening dit punt eerst in het Georganiseerd Overleg zou moeten worden behandeld de Voorzitter daartegen eigenlijk geen bezwaar zou hebben. Nu stelt de Voorzitter zich echter op het standpunt, dat hij aan de hand van de verordening het Georganiseerd Overleg niet bijeen behoeft te roepen. De Voorzitter kan het woord wat spreker betreft cadeau krijgen; het gaat er om, of de Voorzitter in kleine kring de vertegen woordigers van de organisaties wil horen, in een onderhoud dan wel in het Georganiseerd Overleg, als de Voorzitter hun maar dit advies vraagt over de leden van het personeel van de Brandweer. De Voorzitter behoeft dit advies niet op te volgen, maar in elk geval staan de organisaties er toch op, in een zo belangrijke zaak gehoord te worden. Dit is herhaaldelijk gebeurd, b.v. bij de Lichtfabrieken. Bij een belangrijke reorganisatie is dit vanzelfsprekend; dan wordt het Georganiseerd Overleg van zelf ingeschakeld. Dit is ook het geval bij het Eijk. Dat is heel normaal; volgens art. 80 van de verordening wordt dan overleg gepleegd over de vraag, indien werkelijk personeel moet afvloeien, op welke wijze dit dan zal plaats hebben, wie daarvoor het eerst in aanmerking komen. Spreker mag toch aannemen, dat men in deze democratische tijd niet meer gaat muggeziften over de vraag, of men het Georganiseerd Overleg nu moet horen over personeelsaangelegenheden. Spreker kan zich niet in denken, dat iemand in deze tijd nog een arbeidersorganisatie buiten de deur zou houden wat betreft het bespreken van de belangen van het personeel. Of men de vertegenwoordigers van de organisaties uitnodigt dan wel dit bespreekt in het Georganiseerd Overleg is spreker hetzelfde, als maar met de organisaties overleg wordt gepleegd over de wijze van afvloeiing van het personeel. Het is onjuist dat deze zaak, die voor de betrokkenen een levensquaestie is, afhankelijk is van het inzicht van één persoon. Daarom doet spreker een ernstig beroep op de Voorzitter om over deze zaak de vertegenwoordigers van het personeel te horen, op welke wijze dan ook, als de Voorzitter hen maar hoort. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller te weinig beseft, dat de Burgemeester tenslotte degene is, die ontslag geeft. De gehele quaestie van het ontslag op 55-jarige leeftijd is niet een zaak van afvloeiing, maar betreft alleen het feit, dat evenals bij de politie het gehele personeel op 55-jarige leeftijd ongevraagd ontslag kan krijgen, wanneer de Burge meester dat wil, geheel onafhankelijk van de organisatie van de Brandweer. Spreker heeft over de quaestie van het verlenen van ontslag aan de politieagenten op 55-jarige leeftijd ook een onderhoud met de bonden gehad; hij heeft dus geen bezwaar tegen een onderhoud, ook over deze quaestie, maar tenslotte is dit geen quaestie, die de Eaad aangaat; de quaestie van het ontslag op 55-jarige leeftijd betreft zuiver de Burgemeester en niet het College. Dat spreker deze zinsnede in het Ingekomen Stuk heeft doen opnemen, was een vriendelijkheid van hem, omdat hij begrijpt, dat de Eaad daarin belang stelt. De Eaad stelt belang in het aantal personen, die zullen afvloeien, maar de vraag, wie benoemd en ontslagen zullen worden is een zaak van de Burgemeester; daarover kan het Georganiseerd Overleg spreker niet adviseren, maar spreker is bereid met de organi saties daarover te spreken. Dat staat echter los van deze quaestie; dit is geen zaak voor het Georganiseerd Overleg; daaraan moet spreker absoluut vasthouden. De Eaad staat volkomen buiten de vraag, wie ontslagen zal worden. De heer Schüller zegt, dat het vraagstuk, op welke basis de beveiliging tegen en de bestrijding van brand in Leiden georganiseerd moet worden, niet alleen in Leiden en thans voor het eerst aan de orde is, doch zowel bij het Eijk als bij verscheidene gemeenten reeds jaren lang een punt van onderzoek en bespreking heeft uitgemaakt. Terecht heeft de Minister van Binnenlandse Zaken bij schrijven van 29 Juli 1946 medegedeeld, dat bij hem over wegende bezwaren bestaan tegen invoering van een politie- brandweer; alle brandweerdeskundigen zijn het eens, dat brandbeveiliging en -bestrijding door beroepsbrandweer- Voorstel inzake de organisatie van de Brandweer. (Schüller) personeel moet geschieden; reeds jaren lang wordt strijd gevoerd om dit inzicht ingang te doen vinden. Een dergelijke strijd is ook gevoerd voor de invoering van een Gemeentelijke Eeinigings- en Ontsmettingsdienst, een Gemeentelijk Slacht huis, een Gemeentelijke Geneeskundige Dienst en een Ge meentelijke Bouw- en Woningtoezicht. Nu deze gemeentelijke diensten er eenmaal zijn, wie zou nu nog terug willen naar de tijd van voorheen, ondanks het feit, dat deze diensten financiële offers van de gemeente vragen? Niemand zou er toch aan denken een deel van het vakkundig personeel van deze diensten te laten afvloeien en daarvoor in de plaats te stellen personeel, dat niet deskundig is en ook niet voor die taak is op te leiden, alleen omdat deze diensten geen financieel voordeel voor de gemeente opleveren. Dit voorstel tot reorganisatie van de Brandweer is aller eerst gebaseerd op de vraag, op welke wijze men op de uit gaven voor de Brandweer bezuinigen kan, waarbij de vraag van de meest juiste wijze van brandbeveiliging en -bestrijding op het tweede plan is gekomen. Door invoering van de voorgestelde organisatie van de Brandweer zal trouwens geen vermindering van financiële lasten voor de gemeente plaats hebben. De wijze, waarop het rapport van de Commandant van de Brandweer tot stand is gekomen acht spreker niet juist; in dit rapport is ook niet het objectief inzicht van de Com mandant van de Brandweer weergegeven; de opdracht, die het College aan hem gegeven heeft, had een bepaalde strekking de Commandant was daardoor niet vrij om naar zijn eigen inzicht en oordeel een rapport uit te brengen; hij moest dus wel komen met een rapport, dat geen rekening kon houden met de eisen, die in een stad als Leiden, met haar vele brandgevaarlijke bedrijven en bedrijfjes, met haar Universiteit en de daarbij behorende gebouwen, met haar kunsthistorische gebouwen, aan de brandbeveiliging en brandbestrijding gesteld kunnen worden. Het is dus niet verwonderlijk, dat het voorstel van het College zo weinig positieve inhoud heeft, behalve dan het dode cijfer van 18.000.de geschatte vermindering van lasten per jaar, een naar sprekers mening zeer aanvecht baar bedrag. Volgens het College heeft de politiebrandweer in het algemeen goed voldaan, maar het staaft deze bewering met geen enkel bewijs; aan een dergelijke opmerking is dan ook geen enkele waarde te hechten. Bovendien: zonder aan de goede wil en de activiteit van het personeel van de politie brandweer tekort te doen, heeft men toen toch bij brand indertijd herhaaldelijk kunnen constateren, dat de agenten van politie geen brandweerlieden waren, dat velen van hen, terecht, met angst en beven de brandladder opklommen, of het dak en de goot van het brandende perceel betraden, omdat zij daarvoor niet voldoende geoefend waren en voor dit werk ook geen enkele interesse hadden. Het waren politie mannen, geen brandweerlieden. Dat zal, wordt dit voorstel aangenomen, nu weer net zo worden. De toekomstige organisatie en wijze van functionneren van de brandweer wordt in enkele simpele zinnen weer gegeven op blz. 156 van Ingekomen Stukken, eerste kolom onderaan. De bestaande beroepsbrandweer van 39 man wordt terug gebracht tot 34 man. Zij wordt aangevuld met 8 man te requireren uit het op het politiebureau aanwezige op wacht zijnde politiepersoneel en met de brandweer van één der bij toerbeurt aan te wijzen fabrieken in deze gemeente. Met deze organisatie kan bij brand als volgt worden op getreden Auto-spuit I 6 man beroepsbrandweer; Auto-spuit II 1 man beroepsbrandweer; 6 man politie; Auto-spuit III 6 man vrij van dienst beroepsbrandweer - personeel Trekker met motorspuit; Fabrieksbrandweer. In deze opsomming komt nu al direct tot uiting het ver keerde van het feit, dat men de Commandant van de Brand weer een bepaalde opdracht heeft gegeven. De Vereniging Brandweerwezen staat op het standpunt, dat een uitrukkend brandweervoertuig een bemanning van 9 personen moet hebben, wil men van een goede functionnering verzekerd zijn. Op het ogenblik is het brandweervoertuig, dat het eerst uitrukt, bemand met acht personen, n.l. de bevelvoerder, twee redders, degene die nader bericht geeft, degene die de standpijp plaatst, degene die de verbinding met wagen en standpijp aanbrengt, degene die de eerste straal geeft en de bestuurder. Hoewel nu de totale sterkte wordt verhoogd van 39 op 42 man, politiehulp inbegrepen, wordt de be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 14