172
zich in een dergelijk gezin een ernstige chronische ziekte
(weer noemen wij als voorbeeld: tuberculose) voordoet. Dit
sluit natuurlijk niet uit, dat een woning van b.v. 2 kamers
met keuken, die niet geschikt is voor bewoning door een
groot gezin, toegewezen kan worden aan een gezin van
2 of 3 personen.
Ook de in artikel 2 opgenomen bepalingen ten aanzien
van gerepatriëerden beantwoorden aan de tot dusver in deze
gemeente toegepaste regeling.
Ten slotte delen wij U nog mede, dat wij voornemens
zijn bij de toepassing van de bepalingen van de Woonruimte-
wet 1947, Staatsblad no. H 291, ook de volgende, tot dusver
reeds gevolgde ricbtbjnen in acht te nemen.
1. Er zal naar worden gestreefd, dat aan woongelegenheid
steeds een zo doelmatig mogehjke bestemming wordt gegeven.
2. Niets zal worden nagelaten, wat bevorderüjk is om
willekeur bij het nemen van beslissingen uit te sluiten.
3. Bij de overweging van de te nemen besbssingen zal
met de belangen van alle daarbij betrokken partijen rekening
worden gehouden, zonder dat een enkel belang, van wie
of van welke aard ook, bij voorbaat buiten beschouwing
wordt gelaten.
4. Op verzoeken ter verkrijging van woongelegenheid
wordt niet beslist, voordat ter plaatse een onderzoek is
ingesteld.
5. Met de belangen van de eigenaren en de woningbouw
verenigingen zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden.
Bij de aanvrage ter verkrijging van een woonvergunning
voor een bepaalde woongelegenheid moet blijken, dat de
eigenaar (beheerder) en, in geval van inwoning, eveneens
de hoofdbewoner van de woongelegenheid, bereid is de in
de aanvrage vermelde woongelegenheid ter beschikking van
de aanvrager te stellen.
6. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan een verklaring
worden gevraagd omtrent eventuele huurachterstand, aard
van bewoning, antecedenten enz. betreffende de aanvrager.
7. Builing van woongelegenheid zal zoveel mogelijk worden
bevorderd, desnoods door vordering, met dien verstande,
dat ruiling moet worden tot stand gebracht tussen inge
zetenen en/of elders wonenden, die overeenkomstig de ver
ordening als woongelegenheid behoevenden kunnen worden
erkend.
8. Bij de beoordeling van de aanvragen van woonver
gunningen zal in het bijzonder aandacht worden geschonken
aan medische en sociale omstandigheden en aan de vraag,
of vestiging in de gemeente in verband met de uitoefening
van een beroep of bedrijf noodzakelijk is en of bij weigering
economische belangen zouden worden geschaad.
9. Met de belangen van in de gemeente gevestigde in
dustrieën, bedrijven en instellingen zal zoveel mogelijk
rekening worden gehouden.
10. In gevallen, waarin men zich door het niet naleven
van geldende voorschriften, wat de huisvesting betreft, in
moeilijkheden heeft gebracht, zal geen medewerking voor
voorkeursbehandeling worden verleend en zullen de wette
lijke strafbepalingen worden toegepast.
11. Met andere, in het bijzonder met omliggende gemeenten,
zal ter bevordering van een billijke uitvoering van de wet
zoveel mogelijk overleg worden gepleegd.
In overeenstemming met het gevoelen van de Commissie
van advies, bedoeld in artikel 8 van de Woonruimtewet 1947,
Staatsblad no. H 291, geven wij U in overweging over te
gaan tot vaststelling van de volgende verordening.
VERORDENING,
houdende regelen voor de toepassing van artikel 1 van de Woon
ruimtewet 1947, Staatsblad No. H 291.
Artikel 1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan
onder
a. „wet": de Woonruimtewet 1947, Staatsblad No. H 291;
b. „ingezetene": hij, die in de gemeente op wettige wijze
over woongelegenheid beschikt;
c. „woonvergunning": de in artikel 1 van de wet bedoelde
vergunning van burgemeester en wethouders;
d. „woongelegenheid": hetgeen daaronder in artikel 1 van
de wet wordt verstaan;
e. „gezin":
1. de samenwonende echtgenoten, eventueel met de in
wonende niet onder 2 vallende ongehuwde kinderen;
2. de met zijn (haar) ongehuwde kinderen samenwonende
man of vrouw;
„alleenstaande": ieder, die niet deel uitmaakt van een
gezin
g. „kostwinner": het mannelijk hoofd van het gezin en
bij gebreke daarvan degene, die naar het oordeel van burge
meester en wethouders door zijn (haar) loon of inkomen
voor het grootste deel voorziet in het onderhoud van het
gezin, waarvan hij (zij) deel uitmaakt;
h. „dienst": het gemeentelijk bureau voor huisvesting.
Art. 2.
Als woongelegenheid behoevenden in de gemeente kunnen
alleen worden erkend:
A. zij, aan wie ingevolge de wet of ter uitvoering van
de wet gegeven of te geven voorschriften een woon verg arming
niet mag worden geweigerd;
B. de gezinnen:
1. van ingezetenen der gemeente, die naar het oordeel
van burgemeester en wethouders voor een andere woon
gelegenheid in aanmerking behoren te komen;
2. waarvan de kostwinner in de gemeente in het arbeids
proces is opgenomen en welke uit die arbeid hun hoofdbron
van inkomsten hebben, indien ten genoegen van burgemeester
en wethouders aannemelijk wordt gemaakt, dat vestiging
in de gemeente noodzakelijk is en zij niet in de mogelijkheid
verkeren ruiling van woongelegenheid met een ingezetene
van de gemeente tot stand te brengen;
3. van geëvacueerden, die hun woning in de gemeente
op overheidsbevel dan wel wegens oorlogsgeweld hebben
ontruimd, voor zover het bepaalde in artikel 30, sub C, van
de wet niet van toepassing is;
4. van na de bevrijding uit Nederlands-Indië, Suriname
of Curagao of uit het buitenland gerepatriëerden, voorzover
hun ingevolge een vrijwillig getroffen regeling inwoning bij
bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad wordt
geboden onder zodanige omstandigheden, dat naar het
oordeel van burgemeester en wethouders aan de eisen van
een behoorlijke huisvesting niet te kort wordt gedaan, een
en ander voor zover het bepaalde in artikel 30, sub A, van
de wet niet van toepassing is;
5. van ex-politieke delinquenten, voorzover zij daartoe
volgens door het bevoegde gezag gegeven of te geven voor
schriften in de gemeente op woongelegenheid aanspraak
kunnen maken;
6. van hen, die niet onder de hiervoor onder 1 tot en met 5 ge
noemde categorieën gerangschikt kunnen worden, voorzover
tussen de gemeente Leiden en een andere gemeente een
bijzondere regeling omtrent uitwisseling is getroffen;
G. de alleenstaanden, voor zover het betreft:
1. ingezetenen der gemeente, die naar het oordeel van
burgemeester en wethouders voor een andere woongelegen
heid in aanmerking behoren te komen;
2. hen, die in de gemeente in het arbeidsproces zijn op
genomen en uit die arbeid hun hoofdbron van inkomsten
hebben of die als studerenden aan een inrichting van Hoger
Onderwijs in de gemeente staan ingeschreven, indien ten
genoegen van burgemeester en wethouders aannemelijk wordt
gemaakt, dat vestiging in de gemeente noodzakelijk is en
zij niet in de mogelijkheid verkeren ruiling van woongelegenheid
met een ingezetene van de gemeente tot stand te brengen;
3. ongehuwde kinderen, die in het gezinsverband van hun
in de gemeente wonende ouders wensen te worden opgenomen
4. geestelijke of lichamelijke hulpbehoevenden voor wie,
blijkens een over te leggen ambtelijke geneeskundige ver
klaring, verpleging bij bloed- of aanverwanten dringend
nodig is;
5. geëvacueerden, indien zij gerekend kunnen worden te
behoren tot de groep, omschreven in dit artikel, onder B, 3
6. gerepatrieerden, indien zij gerekend kunnen worden te
behoren tot de groep, omschreven in dit artikel onder B, 4;
7. ex-politieke delinquenten, indien zij gerekend kunnen
worden te behoren tot de groep, omschreven in dit artikel
onder B, 5;
D. huwenden, voor zover zij niet in de mogelijkheid ver
keren ruiling van woongelegenheid met een ingezetene van
de gemeente tot stand te brengen:
1. waarvan de man in de gemeente in het arbeidsproces
is opgenomen en uit die arbeid zijn hoofdbron van inkomsten
heeft, indien ten genoegen van burgemeester en wethouders
aannemelijk wordt gemaakt, dat vestiging in de gemeente
of verhuizing binnen de gemeente noodzakelijk is;
2. waarvan de man niet aan de sub 1 gestelde voorwaarden
voldoet, indien uit een door de dienst ingesteld onderzoek
is gebleken, dat in de ouderlijke woning van de aanstaande
echtgenoot geen en in de ouderlijke woning van de aan
staande echtgenote wel gelegenheid tot inwoning is, mits
met het oog op de naaste toekomst naar het oordeel van
burgemeester en wethouders aan de eisen van een behoorlijke
huisvesting niet te kort wordt gedaan.