171
N°. 224. Leiden, 15 December 1947.
Voor de belegging van overtollige kasgelden is jaarlijks
ingevolge bet bepaalde in art. 170 van de gemeentewet een
besluit van Uw Vergadering vereist.
Wij geven Uw Vergadering mitsdien in overweging, be
houdens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, te bepalen:
dat gedurende het jaar 1948 overtollige kasgelden, behalve
in rekening-courant aan de Bank voor Nederlandsche Gemeen
ten ingevolge de met die Bank aangegane overeenkomst,
kunnen worden uitgeleend aan:
a. publiekrechtelijke lichamen,
b. andere door ons College aan te wijzen instellingen,
een en ander voor de tijd en onder de voorwaarden, in
elk voorkomend geval met inachtneming van de geldig
heidsduur van dit besluit door ons College te bepalen, met
dien verstande, dat het uitlenen van gelden tot een bedrag,
hoger dan 100.000.niet mag plaats hebben zonder nadere
goedkeuring van Gedeputeerde Staten, terwijl het uitlenen
van gelden aan de sub b genoemde instellingen bovendien
slechts mag geschieden tegen verstrekking van zakelijk
onderpand ten genoegen van ons College en met bepaling:
1°. dat de overwaarde van het onderpand tenminste 20%
moet bedragen en onverwijld aanvulling van het onderpand
ten genoegen van ons College moet plaats vinden, zodra de
overwaarde beneden het percentage van 20 daalt, en
2°. dat, indien het zakelijk onderpand bestaat uit effecten,
dit slechts zullen kunnen zijn effecten, welke in de beurs
notering zijn opgenomen.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 225. Leiden, 15 December 1947.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Woonruimte-
wet 1947 (Staatsblad No. H 291), moeten door de gemeente
raad binnen drie maanden na de dag van de inwerking
treding van deze wet regelen worden vastgesteld omtrent
de toepassing van artikel 1 van de wet. Daar de wet op
1 October j.l. in werking is getreden, dienen de bedoelde
regelen derhalve vóór 1 Januari 1948 te worden vastgesteld.
Ingevolge art. 1 van de wet wordt een vergunningsstelsel
ingevoerd voor het in gebruik of medegebruik nemen of
■geven' Van woongelegenheid,- hetgeen is verboden, tenzij door
burgemeester en wethouders voor het in gebruik nemen
schriftelijk vergunning is verleend aan degene, die de
woongelegenheid wenst te betrekken.
De redactie van art. 1 is zodanig, dat zij betrekking heeft
op alle vormen van in gebruik geven of nemen (huur, ruil,
eigendomsrecht of welke andere titel ook).
Onder woongelegenheid wordt verstaan elk besloten lokaal,
dat al dan niet met andere besloten lokalen of met een
besloten woonerf bestemd is, dan wel feitelijk kan worden
gebruikt tot bewoning.
Mede worden onder woongelegenheid verstaan woon
wagens en woonschepen.
Het verbod om een woongelegenheid in gebruik te nemen
of te geven geldt niet ten aanzien van het ingebruiknemen
van een woonwagen of woonschip door hem, die daartoe
volgens de wet op woonwagens of woonschepen, S. 1918,
No. 492, gerechtigd is, noch ten aanzien van het ingebruik-
geven door deze aan de personen, die volgens genoemde
wet in de woonwagen of het woonschip mogen wonen of
nachtverblijf hebben. Het vergunningsstelsel van de Woon-
ruimtewet 1947 is derhalve in het algemeen niet van toe
passing op hen, die krachtens vergunning van de Com
missaris der Koningin een woonwagen of woonschip als
woning gebruiken.
Het verbod geldt voorts niet ten aanzien van gebruik van
lokalen door hem, die in het bezit is van een geldige, door
of vanwege de Minister van Economische Zaken afgegeven
verklaring, dat hij deze lokalen als bedrijfsruimte nodig
heeft, noch ten aanzien van gebruik van lokalen, welke met
de eerder genoemde binnenshuis in verbinding staan, voor
zover zij hem tot woongelegenheid dienen.
In artikel 3 van de wet is voorts bepaald, dat de Minister
van Binnenlandse Zaken nadere voorschriften kan geven
voor de toepassing van artikel 1. Deze voorschriften zijn
gegeven bij beschikking van 30 Augustus 1947 (Ned. Staats
courant No. 178). Daarbij is o.m. bepaald, dat de in art. 1
van de wet bedoelde vergunning ten behoeve van vestiging
in de gemeente niet mag worden geweigerd aan ambtenaren,
aan wie door het bevoegde burgerlijke of militaire gezag de
gemeente als standplaats is aangewezen en aan bedienaren
van de eredienst, aan wie door het bevoegde kerkelijke
gezag de gemeente als standplaats is aangewezen.
Een vergunning tot in gebruik nemen van woonruimte
mag voorts niet worden geweigerd aan de openbare dienst,
ten behoeve waarvan na overleg met burgemeester en wet
houders een woning of gebouw krachtens de Algemene
Vorderingsregeling 1944 is gevorderd, en aan de eiser, wiens
eis tot ontruiming in de gevallen, bedoeld in de artikelen 18,
le lid, onder (2), en 30, F, van de wet, is toegewezen.
In de hiervoor bedoelde voorschriften is voorts bepaald,
dat burgemeester en wethouders steeds een vergunning tot
het in gebruiknemen van een woongelegenheid kunnen ver
lenen aan de eigenaar, aan wie zij die vergunning hebben
toegezegd, voor het geval hij de kosten van nieuwbouw
geheel of gedeeltelijk zelf draagt.
Ten aanzien van hotels, pensions en andere inrichtingen
voor logies met of zonder verzorging, alsmede inrichtingen
voor verpleging van zieken kan de raad bepalen, dat het
verbod van art. 1 der wet niet van toepassing zal zijn.
De vast te stellen regeling kan voor het overige door de
gemeenteraad naar eigen inzicht geschieden.
Het is duidelijk, dat het vaststellen van de hier bedoelde
regelen geen gemakkelijke taak is en dat deze van zeer
ingrijpende aard kan zijn. Daarom is er met onze goedkeuring
tussen de ambtenaren van vele Zuid-Hollandse gemeenten,
belast met huisvestingsaangelegenheden, overleg gepleegd
omtrent hetgeen in de verordening behoort te worden be
paald. Daarbij is gebleken, dat het zeer nuttig zal zijn,
indien de gemeenten zoveel mogelijk gelijke regelen vast
stellen, en werd dan ook besloten de gemeentebesturen in
overweging te geven de regelen in grote lijnen vast te
stellen overeenkomstig een uit het overleg tot stand ge
komen schema, uiteraard aangepast aan de plaatselijke om
standigheden, en daarbij zoveel mogelijk voort te bouwen
op de tot dusver gevolgde praktijk.
Bij even eming van het voorgestelde schema, waarmede
wij ons in het algeme n kunnen ver nigen, zal het te
Leiden tot dusver gevolgde beleid bij de toewijzing van
woonruimte vrijwel ongewijzigd kunnen blijven. Yeel van
hetgeen in deze gemeente zonder geschreven regels reeds
toepassing vond wordt thans in de ontwerp-verordening,
welke is opgenomen, geregeld.
Ter toelichting van de ontwerp-verordening merken wij
het volgende op.
Artikel 2 zou men de eigenlijke kern van de ontworpen
verordening kunnen noemen. In dit artikel wordt het stelsel
van erkende woongelegenheid behoevenden ingevoerd. De
wet schrijft weliswaar niet voor, dat dit geregeld moet
worden, doch hier wordt de eigenlijke grondslag gelegd voor
de later ingevolge de wet te verlenen woonvergunningen.
Dit artikel past zich in het bijzonder aan bij de tot dusver
te Leiden gevolgde werkwijze. De aanvragen voor woon
ruimte worden hier thans onderscheiden in z.g. urgente en
niet-urgente gevallen. Vroeger geschiedde de verdeling in
deze twee categorieën door het Gemeentelijk Bureau voor
Huisvesting, zo nodig na ingewonnen advies van de Ge
meentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst. Na de
instelling van de Commissie van Advies inzake Huisvestings
aangelegenheden geschiedt zulks overeenkomstig de door
deze commissie gegeven adviezen. In het algemeen komen
voor een woonvergunning slechts de z.g. urgente gevallen in
aanmerking, terwijl woonruimte, welke hiervoor niet benut
kan worden, wordt toegewezen aan alleenstaanden en
huwenden.
In plaats hiervan zullen volgens de ontworpen regeling
de woningzoekenden in het vervolg worden onderscheiden in
le. erkende, 2e. niet erkende woongelegenheid behoevenden.
Uiteraard zal de bij Uw besluit van 13 October j.l. ingestelde
Commissie van advies, bedoeld in artikel 8 van de Woon-
ruimtewet 1947, Staatsblad no. H 291, bij de toepassing
van de hierbedoelde onderscheiding zoveel mogelijk worden
gehoord.
Zoals uit de bepalingen van de ontwerp-verordening blijkt,
kunnen de in Ingek. Stukken no. 63 van 1946 te Uwer
kennis gebrachte richtlijnen voor de verdeling van woon
ruimte in stand blijven. De ingevolge de artikelen 5 en 7
bedoelde rangorde kan geheel aan bedoelde richtlijnen worden
aangepast. Beschikbaar komende woonruimte zal derhalve
bij voorrang worden toegewezen aan gezinnen, behorende
tot één van de volgende categorieën:
a. bombardementsslachtoffers
b. nieuw benoemd personeel in overheidsdienst e. d.
(ambtenaren, hoogleraren, onderwijzers, doktoren, predi
kanten)
c. van elders komend personeel in de belangrijke industriële
bedrijven;
d. gezinnen, waaraan tengevolge van ernstige ziekte
(b.v. t.b.c.) hulp geboden dient te worden.
Voor een gehele woning zullen in het algemeen slechts
in aanmerking komen:
a. woningzoekende gezinnen van meer dan 3 personen;
b. woningzoekende gezinnen van 2 of 3 personen, indien