MAANDAG 1 DECEMBER 1947. 209 Vaststellen verordening nopens behoorlijke bewoning, (van Iterson e.a.) in dergelijke overeenkomsten wordt nooit gesproken van „eigenaar", maar van „verhuurder", omdat de eigenaar een andere persoon kan zijn dan de verhuurder; de verhuurder kan n.l. zijn kamerverhuurder, vruchtgebruiker en hij, die het gebruik heeft. Spreker dient een amendement in om deze twee punten te verbeteren. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van de heer van Iterson, luidende: „Ondergetekende stelt voor, artikel 10 aldus te wijzigen: „Indien een woning of een ander gebouw voor de eerste maal, voordat deze woning of dit gebouw aan een nieuwe bewoner of gebruiker in gebruik is gegeven, met ongedierte is besmet, is de verhuurder verplicht, na verstrekte last, de woning of het gebouw te doen ontsmetten." De heer Lombert acht de bepaling, dat bij de eerste be smetting de eigenaar aansprakelijk is voor zuivering en bij iedere volgende bewoning de betrokken bewoner, wel goed, maar niet volledig. Besmetting met wandgedierte kan ge schieden door belendende percelen; daaraan kan de bewoner dikwijls niets doen. Vooral bij aaneengesloten bouwblokken van woningbouwverenigingen komt besmetting met onge dierte door belendende percelen vaak voor. Men kan dus niet volstaan met het perceel zelf te zuiveren, maar moet tenminste ook de belendende percelen controleren en het zou onbillijk zijn, daarvoor de huurder van het perceel zelf aansprakelijk te stellen. Spreker dient dus een amendement in om aan lid 2 toe te voegen de zin: tenzij blijkt, dat de besmetting van dat perceel een gevolg is van de besmetting van belendende percelen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van de heer Lombert, luidende: „Ondergetekende stelt voor, om aan lid 2 van artikel 10 toe te voegen de zin: „tenzij blijkt dat de besmetting van dat perceel een gevolg is van de besmetting van belendende percelen." De heer Knuttel kan zich met de bedoeling van het amende ment van de heer van Iterson volkomen verenigen, maar acht de door deze voorgestelde tekst van het artikel onjuist, waar hij voorstelt te lezen: voor de eerste maal voordat. Dat zou betrekking kunnen hebben op een geval, dat zich al jaren geleden heeft voorgedaan. Het zou beter zijn de aanvang van het eerste lid te lezen: „Indien een woning of een ander gebouw, wanneer deze woning of dit gebouw aan een nieuwe bewoner of gebruiker in gebruik is gegeven, met ongedierte is besmet De heer van Iterson zegt, dat wanneer men een woning be trekken wil deze leeg iszowel de huurder als de verhuurder is verplicht, het meubilair resp. de woning zuiver op te leveren. Men moet dit vóór het betrekken van een woning doen; doet men het niet, dan zullen huurder en verhuurder elkaar de schuld geven. De heer Jongeleen zegt, dat het bezwaar van de heer van Iterson wordt ondervangen door het bepaalde in het eerste lid van artikel 11. De heer van Iterson verklaart, dat daarom juist de twee artikelen met elkaar in strijd zijn; men moet niet eerst de meubelen in de woning brengen om dan pas te zien, wat zuiver is, de woning of het ameublement. De beer Schüller doet opmerken, dat alleen sprake is van het „in gebruik geven" van een woning; de huurder heeft de woning dan nog niet betrokken. De heer Jongeleen geeft de Raad in overweging, het amendement van de heer van Iterson niet aan te nemen; bij aanneming van het amendement zou het artikel op zijn kop komen te staan. Ook het amendement van de heer Lombert acht spreker onaanvaardbaar. Het tweede lid van het artikel doelt op de gevallen, waarin een woning door het inbrengen van oude meubelen voor de tweede maal wordt besmet, dus nadat de bewoner de ver klaring, bedoeld in het eerste lid van artikel 11, had ontvangen. Wanneer blijkt, dat de besmetting via de belendende percelen heeft plaats gehad, is de bewoner of gebruiker van de woning niet aansprakelijk. Vaststellen verordening nopens behoorlijke bewoning, (van Iterson e.a.) De heer van Iterson betoogt, dat bij handhaving van het voorgestelde artikel iedere verhuurder aansprakelijk is, wanneer een verhuurde woning wordt besmet. Men wil bepalen, dat, wanneer een verhuurder een zuivere woning heeft opgeleverd, degene, die de woning door het inbrengen van besmet huisraad besmet, aansprakelijk zal worden gesteld. Volgens de door het College voorgestelde redactie zal echter in elk geval van een besmette woning de verhuurder aansprakelijk zijn. De heer Woudstra zegt, dat de Wethouder zich buiten gewoon gemakkelijk afgemaakt heeft van het amendement van Iterson, n.l. door te zeggen dat de zaak op haar kop komt door dat amendement. Dat is niet de juiste manier van doen. Overigens kan spreker het amendement niet steunen. Het woord „voordat" maakt de gehele zaak tot onzin. De heer van Iterson heeft gelijk, maar heeft het onjuist geformuleerd. Het gehele artikel wordt daardoor onleesbaar. De heer Lombert acht het antwoord van de Wethouder niet juist. Het is mogelijk, dat een jaar nadat een huis be trokken is door een huurder, het besmet wordt door ongedierte, afkomstig van de belendende percelendan wordt deze huurder aansprakelijk gesteld voor de besmetting van zijn perceel, hoewel hij daaraan geen schuld heeft en dat is onbillijk. De heer Jongeleen vraagt, hoe men bewijzen kan dat een perceel besmet is door de belendende percelen. De heer Lombert zegt, dat het een klein kunstje is dat te bewijzen. Na zuivering van een huis worden de belendende percelen dikwijls besmet, doordat het ongedierte verjaagd wordt naar de naburige percelen; iedere zuiveraar weet dat. De heer Jongeleen verheugt zich, dat hij niet dezelfde bewoordingen ten aanzien van het amendement-van Iterson heeft gebezigd als de heer Woudstra, want als hij het onzin zou hebben genoemd, zou de heer van Iterson zich inderdaad gegriefd hebben gevoeld. Ten aanzien van het amendement-van Iterson blijft spreker toch bij zijn mening. Door „nadat" te veranderen in „voordat" bereikt de heer van Iterson zijn doel niet. De door het College voorgestelde redactie van artikel 10 lijkt hem beter. De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Iterson zijn amendement heeft gewijzigd, in die zin, dat het thans strekt om het eerste lid te lezen als volgt: „Indien een woning of een ander gebouw, voordat deze woning of dit gebouw aan een nieuwe bewoner of gebruiker in gebruik is gegeven, met ongedierte is besmet, is de eigenaar verplicht, na verstrekte last, de woning of het gebouw te doen zuiveren." De heer Jongeleen wijst ook het gewijzigd amendement-van Iterson van de hand; hetgeen de heer van Iterson wil, staat reeds uitdrukkelijk in artikel 11 bepaald, volgens welk artikel het verboden is een woning te betrekken voordat deze zuiver is verklaard. De heer Knuttel zegt, dat het daar juist om gaat. Spreker is dit met de Wethouder eens, maar volgens artikel 10 wentelt de nieuwe bewoner, wanneer door zijn toedoen besmetting met ongedierte plaats vindt, de aansprakelijkheid voor de zuivering op de verhuurder af. Op welk geval slaat dit artikel dan? Op dat, waarbij na de intrede van de nieuwe bewoner besmetting plaats vindt? Wanneer de verhuurder de woning zuiver heeft opgeleverd, kan de besmetting toch nooit de schuld van de verhuurder zijn. De heer Jongeleen zegt, dat het, wanneer de woning zuiver is opgeleverd en het meubilair ook zuiver is, een zuiver geval is. Wanneer echter de bewoner op een verkoping b.v. onzuiver meubilair heeft geKocht, waardoor de woning onzuiver wordt, dan moet hij de woning laten zuiveren. De heer Hendriks zegt, dat dat er niet staat. Er staat nu, dat de eigenaar de woning moet laten zuiveren. De Voorzitter acht het het beste dit punt nog eens in de Commissie te bespreüeu; dan kan deze verordening voor lopig aangenomen worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 11