208 MAANDAG 1 DECEMBER 1947. (van Weizen e.a.) Jeugdsubsidiese.a. jeugdwerk een grens te trekken. Tot het jeugdwerk rekent spreker ook datgene, wat de jeugdbeweging doet. De kosten van het jeugdwerk worden voor een deel door de ouders gedragen, maar zijn in sommige gevallen b.v. bij het kamperen, voor een deel van hen te hoog, zodat zij ze niet alleen kunnen opbrengen. Spreker beschouwt het echter als een belangrijk onderdeel van de jeugdzorg en het jeugdwerk, dat de jongens gedurende hun vacantie voor een week naar buiten kunnen gaan. Hier vloeien deze zaken in elkaar. Juist omdat een grens zo moeilijk te trekken is, moet bij het toekennen van subsidie aan de verschillende jeugdorganisaties, die zich op dit gebied bewegen, daarmede rekening gehouden worden. De heer van Sehaik zegt, dat de Jeugdcommissie bestaat uit vertegenwoordigers zowel van het jeugdbewegingswerk als van de jeugdzorg; deze Commissie is opzettelijk zo samengesteld, omdat zo ergens samenwerking nodig is, dit wel bij deze twee groepen het geval is. Door een sterke jeugdbeweging zal men vele jongeren van de ongrijpbare jeugd, van de asfalt-jeugd kunnen aantrekken. Om werkelijk succes te hebben bij die onvatbare jeugd is een sterke jeugd beweging als behoorlijke basis noodzakelijkde jeugdbeweging, de jongeren zelf kunnen gemakkelijker die onvatbare jeugd tot zich trekken dan de speciale jeugdzorg-verenigingen, geformeerd door volwassenen, die dit tot hun speciale taak rekenen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat bij de jeugdzorg de volwassenen uitgesloten moeten zijn. De hulp van de jeugd zelf zal het werk van de jeugdzorg veel gemakkelijker doen slagen. Een belangrijke factor voor het doen slagen van de jeugdzorg is dus het scheppen van een sterke jeugd beweging. Door de leden van de jeugdbeweging worden tamelijk zware offers gebracht; door hen wordt n.l. heel wat geld bijeengebracht voor de jeugdbeweging; daarvan gaat een prachtige scholing uit in die zin, dat men het geld niet verdoet aan allerlei twijfelachtige zaken, maar het bestemt voor het nuttige jeugdwerk. Wat betreft de verdeling van deze 10.000.tussen jeugdbeweging en jeugdzorg, men kan verwachten, dat de jeugdzorg ongeveer 60 en de jeugdbeweging ongeveer 40% zal krijgen. Hoe deze verdeling in 1948 zal geschieden, zal van de omstandigheden afhangen. De jeugdzorg is buitengewoon belangrijk; spreker heeft de besprekingen over dit onderwerp meegemaakt en hij weet, dat alle groepen van het jeugdzorgwerk gezamenlijk, met concentratie van alle krachten, de aanval op de massa-jeugd zullen ondernemen. Dit subsidie zal voor de stad Leiden een belangrijke bate kunnen opleveren, daar hierdoor het werk van de nog jonge Jeugdcommissie wordt mogelijk gemaakt en ook in de toekomst zal worden gesteund. Wat betreft de suggestie van de heer Hendriks om de verdeling van dit subsidie in de Raad te doen bespreken, doet het spreker genoegen, dat dit door zovele Raadsleden is ontraden. Spreker sluit zich daarbij aande verdeling van dit subsidie brengt voor het College en de Jeugdcom missie toch al genoeg zorgen mede; moet die zaak dan nog in een college van 37 personen besproken worden, dan zal daarmede veel tijd verloren gaan. Wordt zonder hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de punten A, B en C van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heer A. van Dijk wenst geacht te worden te hebben gestemd tegen No. 13 (Subsidie aan de Stichting tot Be vordering van Kunst, Ontwikkeling en Ontspanning, 15.000.van punt A van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. XVI. Voorstel tot het wijzigen van de verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie. (207) XVII. Voorstel tot het intrekken van de verordening van 2 December 1943 (Gemeenteblad No. 44) ter bevordering van de reinheid van de jeugd. (208) XVIII. Voorstel tot het intrekken van de verordening van 24 Juli 1943 (Gemeenteblad No. 26) regelende het bezoek van gehuwde vrouwen aan vergunnings- en verlofslokali teiten. (208) XIX. Voorstel tot het wijzigen van de verordening van 11 November 1897 (Gemeenteblad No. 12) op de wateren in de gemeente Leiden. (208) Wijzigen verordening op vergunnings- en verlofs- (van Iterson e.a.) localiteiten en logementen; e.a. XX. Voorstel tot het wijzigen van de verordening van 26 Juni 1933 (Gemeenteblad No. 22) op vergunnings- en verlofslokaliteiten en logementen. (208) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XVI tot en met XX besloten. XXI. V oorstel tot het vaststellen van een verordening, houdende voorschriften nopens behoorlijke bewoning. (209) De heer van Iterson spreekt zijn dank uit voor het tot stand brengen van deze verordening; vooral in deze tijd, waarin veelvuldig samenwoning voorkomt, is deze maatregel van belang. Tevens uit spreker zijn waardering, dat het College rekening heeft gehouden met het rapport van de minderheid van de Commissie van Fabricage. De artikelen 1 tot en met 5 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 6. De heer Lombert zegt, dat in het concept van deze ver ordening alleen gesproken werd over de „hoofdbewoner" en verheugt zich, dat na de bespreking in de Commissie althans iets gedaan is om het onjuiste van die titel „hoofd bewoner" weg te werken. Daarin is men echter maar zeer betrekkelijk geslaagd. De bedoeling was eerst inderdaad de hoofdbewoner eigenlijk te maken tot onbezoldigd gemeente veldwachter. Men heeft nu alle bewoners, met uitzondering van de kinderen en de gehuwde vrouwen, tot hoofdbewoners ge bombardeerd; bij lezing van artikel 12 kan spreker tot geen andere conclusie komen. Iedere bewoner van een afzonderlijk vertrek is nu hoofdbewoner; men vond het waarschijnlijk te vreemd een hoofdbewoner in de vroegere betekenis aan sprakelijk te stellen voor de daden van een medebewoner. In artikel 6 heeft men echter de oude opvatting van het begrip „hoofdbewoner" nagenoeg gehandhaafd en daardoor bevat dit artikel een tegenspraakhet bepaalt, dat de hoofd bewoner verplicht is te zorgen, dat zowel zijn slaapplaats als die van iedere andere bewoner van zijn woning aan bepaalde eisen voldoet, terwijl hij niets over „iedere andere bewoner" te zeggen heeft, daar deze ook hoofdbewoner is geworden Deze verordening, althans artikel 6, zal de eerste tientallen jaren van nul en gener waarde zijn. Men zal zich wel degelijk moeten afvragen, wie de percelen bewonen, welke niet aan de voorschriften van deze verordening voldoen, nu in vele gevallen gedwongen samenwoning bestaat; het aantal van die percelen zal in een stad als Leiden wel legio zijn. De heer Jongeleen zegt, dat de heer Lombert artikel 6, dat in verband met artikel 12 dient te worden gelezen, ver keert interpreteert. Onder „iedere andere bewoner" dient te worden verstaan ieder lid van het gezin van de hoofdbewoner. Bij de toepassing van de verordening zal rekening worden gehouden met de abnormale toestand van het ogenblik. Artikel 6 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 7. De heer Lomhert merkt op, dat dit artikel niet bepaalt, wie bij overtreding van het verbod aansprakelijk zal worden gesteld. De heer Jongeleen zegt, dat iedereen, dm het verbod overtreedt, aansprakelijk zal worden gesteld. Artikel 7 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 8 en 9 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 10. De heer van Iterson heeft enige bezwaren tegen de redactie van artikel 10. In de eerste plaats moet in de tweede regel het woord „nadat" vervangen worden door het woord „voordat", anders staat er precies het omgekeerde van wat bedoeld wordt. Voorts moet in de vierde regel het woord „eigenaar" vervangen worden door „verhuurder". Practisch komt de bepaling van het eerste lid van dit artikel neer op het ingrijpen in een overeenkomst van huur en verhuur;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 10