147
beschouwd en kunnen derhalve worden gehandhaafd. Het
zijn de artikelen 22 ter, inzake het onbeheerd laten van
rijwielen; 22 quater, inzake het postvatten als rijwielbewaker;
36 bis, inzake het loslopen van honden; 38 tegen het rond
hangen op stoepen, enz.39 bis, inzake het zitten of liggen
aan of op de openbare weg in gezelschap van iemand van
de andere kunne; 48, inzake het maken van reclame door
middel van in zijn dienst werkzame personen en 62a, inzake
het plaatsen van koffietenten op particuliere grond.
In verband met de wederinvoering van de voorschriften
inzake het sneeuwruimen, verdient het uit redactioneel
oogpunt aanbeveling het bepaalde in artikel 21 daarop te
doen volgen.
Enige wijziging dient bovendien in de artikelen 73 en 78
te worden aangebracht.
Een en ander kan worden neergelegd in de in de bijlage
dezes opgenomen verordening.
Wij geven Uw College in overweging deze verordening
aan de Gemeenteraad ter vaststelling aan te bieden.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
F. H. van Kinschot, Voorzitter.
E. Streng, Secretaris.
Aan heren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 208. Leiden, 24 November 1947.
Bij het onderzoek, dat onzerzijds is ingesteld naar het
bestaan van de tijdens de bezetting in deze gemeente inge
voerde voorschriften, is de wenselijkheid gebleken om tot
de intrekking van een aantal van deze voorschriften over te
gaan.
Het betreft hier ten eerste de verordening van 2 December
1943 (Gem.blad no. 44) ter bevordering van de reinheid
van de jeugd. Tegen de handhaving van deze verordening
bestaan verschillende bezwaren, o.m. wegens het te ver
strekkende karakter, dat zij draagt. Bovendien kan door
het optreden van de Gemeentelijke Geneeskundige- en
Gezondheidsdienst het euvel van het hoofdonrein bij school
kinderen vrijwel als bestreden worden beschouwd.
Ten tweede komt voor intrekking in aanmerking artikel 2a
van de verordening van 11 November 1897 (Gem.blad
1937 no. 3) op de Wateren in de gemeente Leiden. Dit artikel
werd ingevoerd bij verordening van 30 October 1944 (Gem.
blad no. 26). Ingevolge deze bepaling is het verboden zich
zonder vergunning tussen zonsondergang en zonsopgang in
de openbare wateren te bevinden met of in een roeiboot, vlet,
peurschuit, zeilbootje of ander dergelijk vaartuig. Zij paste
uitsluitend bij de doeleinden van de bezettingsautoriteiten
en dient derhalve te vervallen. In verband hiermede dient
tevens artikel 47 van eerstgenoemde verordening te worden
gewijzigd.
Tenslotte is de intrekking wenselijk van de verordening
van 24 Juli 1943 (Gem.blad no. 26), regelende het bezoek
van gehuwde vrouwen aan vergunnings- en verlofslokali
teiten, alsmede van de artikelen 4a en 11, onder d, van de
verordening van 26 Juni 1933 (Gem.blad no. 22) op ver
gunnings- en verlofslocaliteiten en logementen. Deze laatste
artikelen werden ingevoegd bij verordening van 21 Januari
1943 (Gem.blad no. 7). Het komt ons overbodig voor deze
bepalingen, op welker naleving sedert de bevrijding niet
meer wordt toegezien, te handhaven. Bij de laatstgenoemde
verordening werd de regeling der opsporingsbevoegdheid
in verband met het invoeren van een Rijksregeling op dit
punt ingetrokken. Deze laatste regeling is thans buiten
werk gesteld, zodat de regeling der opsporingsbevoegdheid
wederom in de verordening dient te worden neergelegd.
In overeenstemming met het gevoelen van de Commissie
voor de Strafverordeningen en met verwijzing naar de in
de Leeskamer ter inzage gelegde stukken geven wij mits
dien Uw vergadering in overweging:
A. In te trekken de volgende verordeningen:
1°. de verordening van 2 December 1943 (Gem.blad no.
44) ter bevordering van de reinheid van de jeugd;
2°. de verordening van 24 Juli 1943 (Gem.blad no. 26),
regelende het bezoek van gehuwde vrouwen aan vergunnings -
en verlofslokaliteiten.
B. Vast te stellen de volgende verordeningen:
ïo. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 11 November 1897
(Gem.blad no. 12) op de Wateren in de gemeente Leiden
laatstelijk gewijzigd bij verordening van 30 October
1944 (Gem.blad no. 26).
Art. I.
Artikel 2a van bovengenoemde verordening vervalt.
Art. II.
Artikel 47 wordt gelezen als volgt:
Overtreding van het bepaalde in of krachtens deze veror
dening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
2°. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 26 Juni 1933
(Gem.blad no. 22) op vergunnings- en verlofslocaliteiten
en logementen, laatstelijk gewijzigd bij verordening van
21 Januari 1943 (Gem.blad no. 7).
Art. I.
Het bepaalde in artikel 4a en in artikel 11, onder d, van
bovengenoemde verordening vervalt.
Art. II.
Na artikel 16 wordt ingevoegd artikel 17, luidende als volgt:
De ambtenaren der gemeentepolitie zijn in het bijzonder
belast met het opsporen van overtredingen van de bepalingen
dezer verordening en verplicht daarvan proces-verbaal
op te maken.
Hun wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 64,
lid 3, 4 en 5 der Drankwet, de last verstrekt om ter hand
having van de bepalingen dezer verordening, zo nodig, de
huizen, waarin een inrichting wordt gehouden, ook tegen
de wil van de bewoners binnen te treden, mits met inacht
neming van het bepaalde in de wet van 31 Augustus 1853
(Staatsblad no. 83); de uitvoering van deze last zal te allen
tijde mogen plaats hebben.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden-
N°. 209. Leiden, 24 November 1947.
De regeling betreffende de bestrijding van wandgedierte,
welke was neergelegd in het besluit van de Secretaris-Generaal
van het Departement van Binnenlandse Zaken d.d. 29/30
Januari 1941, is na de bevrijding buiten werking gesteld.
Aangezien het enerzijds niet in de bedoeling van de bevoegde
autoriteiten ligt ten aanzien van deze materie de weder-
invoéring van een landelijke regeling te bevorderen en ander
zijds de resultaten, welke met deze regeling konden worden
bereikt zeer gunstig zijn te noemen, komt het ons zeer wense
lijk voor om terzake tot de invoering van een gelijksoortige
regeling in deze gemeente over te gaan.
In overeenstemming met het desbetreffende advies van
de Commissie van Fabricage hebben wij de invoering van
deze regeling tezamen en gelijktijdig met een herziening van
de verordening van 22 October 1903 (Gem.blad No. 36),
houdende voorschriften nopens behoorlijke bewoning van
woningen, doen voorbereiden. Deze laatste verordening is
geheel verouderd en voldoet niet meer aan de daaraan te
stellen technische en juridische vereisten. In de thans ont
worpen voorschriften is met deze vereisten rekening ge
houden, terwijl daarin tevens de nieuwe bepalingen met
betrekking tot de zuivering van ongedierte konden worden
opgenomen. Onzerzijds is daarbij mede in acht genomen
hetgeen in een nader advies van de Commissie van Fabricage
met betrekking tot de aansprakelijkheid voor de zuivering
is aangevoerd.
De Commissie voor de Strafverordeningen heeft zich,
blijkens het door haar aan ons uitgebrachte advies, met deze
ontwerp-voorschriften geheel kunnen verenigen.
Met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde
stukken geven wij Uw Vergadering mitsdien in overweging
vast te stellen de volgende verordening
VERORDENING,
houdende voorschriften nopens behoorlijke bewoning.
Artikel 1.
Behoudens het bepaalde in artikel 3, lid 3, der Woningwet,
mag het aantal bewoners van een woning niet groter zijn dan
2 1/3 van het aantal m2, dat de gezamenlijke vloeroppervlak
te aangeeft der tot die woning behorende vertrekken, het
grootste vertrek daarvan uitgezonderd, met dien verstande,
dat, indien het aantal vertrekken in een woning niet meer
dan één bedraagt, het aantal bewoners ten hoogste twee
mag zijn.
Art. 2.
Het aantal personen, dat gelijktijdig slaapplaatsen ge
bruikt in eenzelfde vertrek of op eenzelfde zolder, mag niet