146 10.000.ten lastte van de gemeentebegroting voor 1948; 14°. aan de Maatschappij voor Toonkunst over het jaar 1947 een subsidie toe te kennen van ten hoogste 700. ter bestrijding van het eventuele nadelige saldo van de door haar te geven jeugdconcerten 15°. ten behoeve van de jeugdbeweging en de jeugdzorg te Leiden een subsidie van 10.000.beschikbaar te stellen met bepaling, dat dit bedrag zal worden verdeeld door Burgemeester en Wethouders, de Jeugdcommissie gehoord; B. in verband met het verhogen en toekennen van de onder A genoemde subsidies de gemeentebegroting voor 1947 te wijzigen en daartoe vast te stellen het hierbij overgelegde ontwerp-besluit C. vast te stellen de hierbij overgelegde ontwerp-besluiten met betrekking tot verhoging/toekenning van subsidie aan enige der sub A genoemde instellingen, welke tevens instel lingen van weldadigheid in de zin der Armenwet zijn. Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 207. Leiden, 24 November 1947. Met het hieronder afgedrukte advies van de Commissie voor de Strafverordeningen, betreffende wijziging en aan vulling van de verordening van 2 Mei 1912 (Gem.blad no. 17) op de Straatpolitie, kunnen wij ons verenigen. Met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, geven wij mitsdien Uw Vergadering in overweging over te gaan tot de vaststelling van de volgende verordening VERORDENING, houdende wijziging van de Verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad no. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk gewij zigd bij verordening van 22 Juli 1946 (Gemeenteblad no. 14). Art. I. In artikel 22 quater, wordt in plaats van ,,de Burgemeester uitoefenende de taak van Burgemeester en Wethouders" gelezen: Burgemeester en Wethouders. In de artikelen 36 bis, 39 bis en 62a wordt in plaats van ,,de Burgemeester" gelezen: Burgemeester en Wethouders. In artikel 48 wordt in plaats van ,,kan de Burgemeester, waarnemende de taak van Burgemeester en Wethouders" ge lezen: kunnen Burgemeester en Wethouders. Art. II. De artikelen 8 bis, 21, 54 bis, 55 ter, 55 quater en 67 bis vervallen. Art. III. Art. 29a wordt gelezen als volgt: Het is verboden sneeuw of ijs, afkomstig van gebouwen of onbebouwde percelen erven daaronder begrepen naar de openbare weg te brengen. Dit verbod geldt niet voor het wegruimen van sneeuw of ijs van daken of goten van aan de openbare weg grenzende gebouwen. Art. IV. Na artikel 29a worden ingevoegd de artikelen 30 en 30a, luidende als volgt: Art. 30. Bij sneeuwval of gladheid is de hoofdbewoner of hoofd gebruiker en bij gebreke van deze, de eigenaar van een gebouw of onbebouwd perceel een erf daaronder begrepen verplicht a. binnen de door Burgemeester en Wethouders bepaalde tijd de sneeuw en het ijs weg te ruimen van het openbare voetpad, gelegen voor dan wel langs het door hem bewoonde of bij hem in gebruik zijnde of aan hem toebehorende gebouw of onbebouwde perceel, alsmede dat weggedeelte op voldoende wijze met zand, as, turfmolm, zaagsel of andere daarvoor bruikbare stoffen te bestrooien; b. te zorgen, dat de sneeuw of het ijs, afkomstig van het onder a en onder art. 29a, tweede lid, bedoelde wegruimen, van de openbare weg wordt verwijderd, dan wel wordt gebracht op de uiterste rand van het openbare voetpad, zodanig, dat voor het voetgangersverkeer voldoende ruimte overblijft en tevens voldoende openingen voor het afvloeien van dooiwater aanwezig zijn en tramrails, tram- en auto bushalten, alsmede brand- en rioolputten vrijblijven. Art. 30a. Indien er meer hoofdbewoners of hoofdgebruikers van een gebouw of onbebouwd perceel een erf daaronder begrepen zijn, is ieder van hen voor de nakoming van het bij art. 29a, tweede lid, laatste volzin, en bij art. 30 bepaalde aanspra kelijk. Art. V. Het tweede lid van artikel 31 wordt gelezen als volgt: Het verbod, vervat in het eerste lid onder a, geldt niet ten aanzien van handelingen, verricht door of vanwege openbare lichamen. Art. VI. Na artikel 31 worden ingevoegd de artikelen 32, 32a en 32b, luidende als volgt: Art. 32. Het is verboden voor het van de openbare weg verwijderen van sneeuw of ijs gebruik te maken van zout of andere bijtende stoffen, tenzij dit geschiedt op of in de onmiddellijke nabij heid van tramrails, wissels, brandkranen of brand- of riool- putten. Dit verbod geldt niet ten aanzien van handelingen, ver richt door of vanwege openbare lichamen. Art. 32a. Het is verboden: a. sneeuw of ijs op andere plaatsen te storten dan op die, welke bij openbare bekendmaking door Burgemeester en Wethouders daartoe zijn aangewezen; b. puin, gruis, scherven, vuilnis, as, lompen, beenderen, of dergelijke voorwerpen te vermengen met sneeuw of ijs, dat op enige openbare plaats wordt gestort. Dit verbod geldt niet ten aanzien van handelingen, verricht door of vanwege openbare lichamen. Art. 32b. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 29a, 30, 32 en 32a, is men verplicht, wanneer maatregelen van sneeuw- opruiming te eniger plaatse op de openbare weg voor het verkeer hinderlijk zijn of dreigen te worden, zich dienaan gaande te onderwerpen aan de bevelen van de politie. Art. VII. In artikel 73, tweede lid, vervallen de cijfers 8 bis en 55 ter Art. VIII. De eerste alinea van artikel 78 wordt gelezen als volgt: Met liét opsporen van 'overtredingen vail het bepaalde in deze verordening zijn mede belast de ambtenaren der gemeentepolitie, zomede. In artikel 78, onder a, wordt na 55, in de plaats van ,,55 bis en 55 tergelezen: en 55 bis. In artikel 78, onder d, vervalt het cijfer ,,8 bis" en wordt na ,,17, tweede lid", in de plaats van ,,21 en 42" gelezen: 29a, 30, 32, 32a, 32 en 42. Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 19 November 1947. Door Uw College werden wij uitgenodigd een verordening te ontwerpen regelende de verplichting tot sneeuwruimen. Dienaangaande delen wij U het volgende mede. De in deze gemeente bestaande voorschriften inzake het sneeuwruimen een ter bestrijding van gladheid werden tijdens de bezetting vervangen door en Rijksregeling, vervat in het z.g. sneeuwruimingsbesluit, besluit van 28 October 1942, B.A. No. 1, B.B., van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Binnenlandse Zaken en van Waterstaat. Aangezien dit besluit na de bevrijding buiten werking is gesteld, berust de zorg voor de regeling van het sneeuwruimen en de bestrijding van gladheid wederom bij de gemeente en is het noodzakelijk daartoe de nodige voorschriften vast te stellen. Zulks kan geschieden door aanvulling van de Verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad no. 17) op de Straatpolitie. Van deze gelegenheid kan tevens gebruik worden gemaakt om door wijziging en intrekking van een aantal overige bepa lingen, deze verordening, zowel ten aanzien van de termino logie ten aanzien van enige in verband met de bezetting daarin opgenomen voorschriften te zuiveren. Zo dient in de artikelen 22 quater, 36 bis, 39 bis, 48, en 62a de bevoegdheid van de Burgemeester te worden vervangen door die van Burgemeester en Wethouders. De artikelen 8 bis, inzake de bescherming van (het Duitse) verkeer; 54 bis, houdende verbod om plaatsen voor de lucht bescherming te betreden55 ter, inzake het rooien van bomen en 55 quater jo 67 bis, inzake het verbod tot het zich ophouden in parken tussen zonsonder- en zonsopgang, dragen zuiver het stempel der bezetting en dienen derhalve te vervallen. De volgende artikelen, handelende over de daarachter ge noemde onderwerpen moeten ook thans nog als nuttig worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 12