MAANDAG 27 OCTOBER 1947. 183 Stichting R.K. Ambachtsschool. (van Schaik.) loop van het eerste jaar verdwenen, doordat zij voor dit onderwijs niet geschikt waren of niet genoeg wilskracht of flinkheid hadden. Hierbij wordt ook een belangrijke factor gevormd door de hoge lonen, juist voor deze kinderen; daar door lokt men hen van de ambachtsschool af. Van de zijde van het onderwijs is er wel aan geduwd; er is wel zeker geen schoolhoofd, dat niet voor de ambachts school pleit; meerdere leerlingen zijn er dan ook heengegaan door hun toedoen, maar toen zij er eenmaal waren, waren de hoge lonen zo verleidelijk, dat zij niet lang gebleven zijn; na enige weken of maanden keerden ze de school de rug toe. Een andere reden voor dit verloop is de afschaffing van het achtste leerjaar; verscheidene leerlingen hebben toen de animo voor het onderwijs verloren; vele ouders hadden in 1945 en 1946 voor hun kinderen de ambachtsschool gekozen, omdat deze toch nog twee jaren naar school moesten; nu deze door de wet opgelegde noodzaak is verdwenen, hebben zij hun kinderen teruggenomen. Nu heeft men goed praten van: men moet aanmoedigen en opduwen; de Overheid heeft hier een taak, zeker, maar als het achtste leerjaar is afgeschaft en de ouders menen hun Kinderen beter in een betrekking te kunnen stoppen, is er niets, dat hen terug houdt. Het Nederlandse volk kan niet zonder leerplicht; het loslaten daarvan werd in dit opzicht fataal, vooral nu; er zijn echter geldelijke nood en zovele zorgen in de gezinnen, dat spreker op dit punt geneigd is vele ouders te veront schuldigen. Wanneer de zorgen zo groot zijn geworden, lijdt heel dikwijls het ideële daaronder. Van de zijde van het nijverheidsonderwijs is spreker medegedeeld, dat men over de afschaffing van het achtste leerjaar met zorg vervuld is en dat men niet weet, waar het op de duur heen moet. In 1946 bedroeg het aantal aanmeldingen 624, in 1947, 441, bijna 30 minder. Dit is niet alleen in Leiden het geval, dit symptoom is overal te bespeuren. In Amsterdam ver minderde het aantal aanmeldingen met 14 in Rotterdam met 19 in Utrecht zelfs met 37 J Het totale aantal leerlingen op de 47 ambachtsscholen, over de gegevens waarvan spreker beschikt, vertoont een positieve daling en deze daiing zal zich in de eerstvolgende jaren zeker voort zetten. In 1937 telde de Leidse Ambachtsschool reeds 525 leer lingen, in December 1937, 512 leerlingen; toen werd 36 afgewezen; 1937 was een normaal jaar. Toen kreeg de Ambachtsschool een uitbreiding toegestaan, niet van 50%, maar een, waardoor de capaciteit met 30 vergroot werd. De school kan na deze verbouwing ongeveer 660 leerlingen bevatten. In 1937 is deze uitbreiding toegestaan; effectief is ze pas geworden na 1944, en eigenlijk pas na 1945, in ver band met de ingebruikneming an het gebouw door Duitse en andere militairen. Dus pas na 1945 was het mogelijk, de in 1937 toegestane uitbreiding tot uitdrukking te doen komen in het aantal leerlingen. Nu zijn in 1946 toegelaten 392 leerlingen, in 1947, 301. De toelating in 1947 had, wanneer de qualiteit van de leerlingen beter was geweest, groter kunnen zijn en had zeker 370 leerlingen kunnen bedragen; dat het aantal toegelaten leerlingen niet zo groot is geweest, is veroorzaakt door het gebrek aan kennis en aan geschikt heid voor het ambachtsonderwijs; de ervaring in 1946 opge daan, met het geweldig wegvloeien van leerlingen, heeft dit toch zeker wel duidelijk aangetoond. Bovendien is er onder de afgewezenen steeds een aantal, dat het examen het volgend jaar overdoet; zo werden in 1946 52 leerlingen geplaatst, die het vorige jaar te licht waren bevonden. Dik wijls worden kinderen, die te jong of niet geschikt worden bevonden, het volgend jaar geplaatst. Deze aantallen afge wezenen mag men niet zo maar bij elkaar optellen; dat geeft geen zuiver beeld. Wat hier gebeurt valt enigszins te vergelijken met de financiële overschotten van de gemeente; die werden ook overgeboekt op volgende jaren. Niemand zal het in zijn hoofd halen om die overschotten bij één te tellen om zodoende de rijkdom der gemeente te berekenen. De vergelijking gaat niet geheel op, maar toch doet men zo iets met de niet toegelaten leerlingen. Het percentage afgewezenen is bovendien niet gelijk voor de verschillende categorieënhet is groter bij die vakken, waarvoor inderdaad bijzondere qualiteiten gevraagd worden, zoals bij het fijn- banfewerken, de electrotechniek, het machine-bankwerken, en minder groot voor bet meubel maken, schilderen en timmeren. Nu nog iets over de oproep aan de 140, die afgewezen waren, om zich alsnog op te geven voor de textielschool. Het was niet te verwachten, dat zij allen goede leerlingen zouden zijn voor de textielschool, maar onder hen zouden zeker wel een aantal zijn te vinden, die voor de textiel- onderwijs geschikt zouden zijn. Ieder ambacht stelt nu een maal zijn eigen eisen. Het fijn-bankwerk b.v. stelt hoge eisen Stichting R.K. Ambachtsschool. (van Schaik.) onder de hiervoor afgewezenen zullen zeker behoorlijke leerlingen voor de textielschool zijn te vinden. Het aantal van deze jonge mensen, dat tot de textielschool is toegelaten, is heus niet zo groot geweest, n.l. slechts 12. De capaciteit van de ambachtsschool is op het ogenblik 660 leerlingen; het aantal open plaatsen bedraagt dus 80; de textielschool heeft ongeveer 120 plaatsen over. Bij het Leidse ambachtsonderwijs zijn op het ogenblik dus nog 200 open plaatsen. In 1937 was de ambachtsschool te klein; deze is toen vergroot met 150 plaatsen; 660 leerlingen was nu het maximum, dat men kon toelaten. Spreker acht het niet waarschijnlijk, dat men na de pas effectief geworden uitbreiding met 150 plaatsen reeds nu weder vergroting van de ambachtsschoolruimte zal toestaan er is nog een speling van ongeveer 200 plaatsen. Bovendien zal er aanstonds een ambachtsschool in Katwijk en een in Alphen worden geopend. Het aantal leerlingen uit Leiden liep van 278 in 1934 terug tot 227 in 1947, terwijl het aantal buitenleerlingen in dezelfde tijd steeg van 189 tot 361. Kwamen uit Katwijk en omgeving in 1934 31 leerlingen, in 1947 was het aantal 109; de cijfers voor Alphen zijn niet zo typerend: in 1934 waren er 34 leer lingen en in 1947 was het aantal 39. Het is geen wonder, dat men in Katwijk op de heus niet zo vernuftige gedachte is ge komen, dat het wenselijk was daar zelf een ambachtsschool te hebben; deze gemeente betaalt thans 20 en zal bij de oprichting van een eigen school 30 van de kosten moeten betalen, waartegenover staat, dat de ouders geen reiskosten voor hun kinderen zullen betalen. Het moet voor het ge meentebestuur van Katwijk belangrijk zijn geweest, dat de ouders hun kinderen meer in het gezinsverband kunnen op nemen. Men heeft in de Leidse Raad de verstrekking van schoolkindervoeding meermalen bestreden met de opmerking, dat daardoor het gezinsverband te veel wordt verbroken en nu begrijpt spreker niet, dat men in deze Raad er geen bezwaar tegen heeft gemaakt, dat kinderen van 13 tot 15 jaar uit Katwijk en omgeving naar Leiden moeten gaan om daar de gehele dag te blijven. Deze kinderen behoren volgens spreker veel langer in het gezinsverband gehouden te worden dan bij de tegenwoordige gang van zaken mogelijk is. Men moet bovendien niet denken, dat men voor Leiden en omge ving een monopolie op het gebied van het onderwijs heeft. Leiden is wel een centrum, maar wanneer het voor de op voeding van de kinderen uit de omgeving wenselijk is, dat zij in hun eigen centrum blijven, moet men de mogelijkheid daartoe bevorderen. Men vindt het niet erg, dat Katwijk een eigen school voor uitgebreid lager onderwijs heeft, waarom zou men het dan afkeuren, dat het een eigen ambachtsschool wil hebben? Het gaat hier om kinderen van dezelfde leeftijd. Wanneer deze ambachtsschool haar poorten opent, wordt de capaciteit van de Leidse ambachtsschool weer groter. De Leidse school telt thans 588 leerlingen, van wie 178 katholiek zijn. Spreker neemt aan, dat door de opening van de scholen te Katwijk en Alphen het aantal leerlingen op de duur en zeker na 2 jaar met 150 zal verminderen. Gingen de 178 katholieke leerlingen naar de te stichten ambachts school, dan zou het aantal leerlingen teruglopen tot 260 leerlingen, terwijl de school een capaciteit heeft voor ruim 600 leerlingen plus de ledige plaatsen in de textielschool. Werd aan het verzoek van de Stichting voldaan, dan zou men in Leiden voor het ambachtsonderwijs met 800 plaatsen nauwelijks 300 leerlingen hebben en dit acht spreker op het ogenblik niet te verantwoorden. Men heeft in dit debat het woord industrialisatie gebruikt en spreker zal niet ontkennen, dat men tot industrialisatie moet overgaan. Het is echter een feit, dat, gelijk ook uit de brief van de Kamer van Koophandel en Fabrieken is gebleken, uit de kringen van de land- en tuinbouw geen of slechts een gering aantal leerlingen naar de ambachtsschool zullen komen. Op het ogenblik telt de school geen leerlingen uit tuinderskringen, tenzij daartoe ook moeten worden gerekend leerlingen, wier ouders tot de groep „arbeiders" behoren en die een klein percentage van de leerlingen der school vormen. Ongeveer 450 leerlingen komen uit de kringen van ambachts lieden, patroons, ambtenaren, winkeliers, kantoor- en winkel bedienden; uit de kringen van de arbeiders, de ongeschoolden, komen ongeveer 60 leerlingen. Een van de takken van industrie, die veel zorg baart, is de bouwindustrie, wegens het gebrek aan geschoolde bouw vakarbeiders. Het aantal leerlingen voor het timmervak op de ambachtsschool nu, bedroeg in 1938 in totaal 68, in 1939 84, in 1940 91, in 1945 89, in 1946 128 en op het ogenblik 150! Uit deze stijging blijkt duidelijk, dat het gebrek aan bouw vakarbeiders, waarover nu zo geklaagd wordt, niet te wijten is aan de minder goede opleiding op of het niet volgen van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 7