MAANDAG 27 OCTOBER 1947.
181
Stichting R. K. Ambachtsschool.
(Menken.)
het oog op de beperktheid van de land- en tuinbonw wel
aannemen, dat alleen reeds uit dien hoofde niet behoeft
te worden gevreesd voor een tekort aan leerlingen. Dat deze
cijfers juist zijn, blijkt uit een schrijven van de Economisch-
Technologische Dienst van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Zuid-Holland, waaruit spreker citeert:
,,Het is ongetwijfeld gewenst, dat in welken vorm dan ook,
uitbreiding aan het Ambachtsonderwijs gegeven wordt in
een Gemeente als Leiden, die ten opzichte van de omgeving
een centrale functie inneemt.
Het aan de hand van Uw enquête berekende getal van
jaarlijks 225 leerlingen lijkt ons wel juist, en is door ons via
een andere berekeningswijze ook gevonden.
Het is nl. zo, dat jaarlijks het aantal leerlingen voor de
ambachtsscholen in het gehele land ongeveer 3 bedraagt
van het aantal leerlingen van de lagere scholen.
In het onderhavige geval bedroeg het laatste getal 7504,
zodat wij globaal gerekend hadden op een eventueel jaar
lijkse bezetting van 225 leerlingen, een getal, dat dus wonder
wel klopt met de uitkomsten van Uw enquête."
De vrees voor vermindering van het aantal leerlingen der
bestaande ambachtsschool acht spreker volkomen overdreven.
Het bezoek aan deze school zal niet afnemen door het opheffen
van het achtste leerjaar. Het achtste leerjaar was er niet
in 1937, toen men besloot de te kleine school uit te breiden,
en ook niet in de jaren 1940, 1941 en 1942, toen het aantal
aanmeldingen 1060 bedroeg en bijna 300 candidaten wegens
plaatsgebrek werden afgewezen. Overal waar het ambachts
onderwijs wordt uitgebreid, zenden meer ouders hun zonen
daarheen, vestigen meer hoofden van scholen de aandacht
van hun pupillen op de mogelijkheden, moeten meer leer
lingen ter wille van hun toekomst worden toegelaten en kun
nen meer leerlingen worden toegelaten, omdat er meer plaats is.
Over de vakopleiding in de bedrijven kan men gevoeglijk
zwijgen; het is nimmer all-round ambachtsonderwijs en
helaas te veel een handgreep-onderwijs, afgestemd op het
ogenblikkelijk nodige in een zwaar belast bedrijf.
Wat betreft de ambachtsscholen in Katwijk en Alphen
aan den Rijn, het is heus niet zo, dat de minderheid van het
College deze gemeenten niet een ambachtsschool zou gunnen.
Wanneer ijverige gemeentebesturen streven naar een voor
hun gemeente noodzakelijk onderwijs-instituut, zal niemand
hun dat kwalijk nemen; de minderheid van het College ziet
zeer wel in, dat Alphen a/d Rijn als industrieplaats en Katwijk
met het oog op zijn zeehaven en de daarbij komende vis-
industrie en zijn ander bedrijfsleven, een ambachtsschool
kunnen gebruiken. Dat het in plaatsen als Katwijk en Alphen
a/d Rijn, in vergelijking met Leiden, ambachtsschooltjes
zullen zijn, is dan ook vanzelfsprekend, maar als men daar
inziet, dat het gaat om de toekomst van de jeugd, die meer
dan voorheen zijn bestaan zal moeten zoeken in ambacht
en industrie, dan is dat voor Leiden een grote stimulans
om, lettende op deze feiten, te beraden, wat het te doen staat.
De Regering heeft een open oog voor de positie van Leiden
als industrie-hoek in het noordelijk deel van Zuid-Holland.
Op verscheidene ministeries heeft men wel zoveel kennis
van zaken, dat de beangstigend voorzichtige wijze, waarop
nu bij dit punt te werk wordt gegaan, verbazing zou wekken.
Leiden gaat uitbreiden, Leiden gaat gronden exploitabel
maken voor de vestiging van industrieën en voor woning
bouw. Nog pas zijn de grondslagen gelegd om zelfs in één
hoek van de stad in de toekomst 15.000 mensen te doen wonen.
En Leiden zou niets doen voor de daar te verwachten inwo
ners en voor de daar te vestigen industrieën? Wie A zegt
moet ook B zeggen.
De betekenis van Leiden wordt vaak het best gezien
door mensen, die Leiden van elders uit hebben bezien, die
Leiden dus vanuit een andere gezichtshoek zien dan de
inwoners van Leiden zelf. In het boekwerk „Onderzoek
naar de industriële structuur van de stad Leiden" van de
Economisch-Technologische Dienst van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland leest spreker:
„Het zal weinig betoog behoeven, dat in industrieel opzicht
de ligging van Leiden op het samentreffen van de Amster
damse en Rotterdamse invloedssferen zeer gunstig is uit
het oogpunt van aanvoer van grondstoffen en hulpstoffen,
terwijl voorzover producten overzee verzonden moeten worden
daartoe via deze havens een uitgezochte gelegenheid betstaat."
En verder
„Leiden vervult de functie van arbeidsreservoir voor de
industrie in stad en omgeving, daar deze stad de kern vormt
van een vrij groot agglomeraat van Katwijk tot Alphen,
van Den Haag tot Haarlem."
En dan:
„Op grond van de bekende prognose van Angenot en uit
gaande van de loop der bevolking in 1930/'40 berekent men
Stichting R. K. Ambachtsschool.
(Menken.)
voor het agglomeraat Leiden een groei tot 190.000 inwoners."
„Voor de locale Overheid betekent dit zorg dragen voor het
tijdig aanwezig zijn van bouwrijpe industrie-terreinen."
Thans reeds zijn in Leiden en omgeving 1800 ambachts-
bedrijven naast de industrieën. Het spreekt van zelf, dat
bij die regelmatige uitbreiding van industrie en ambacht
arbeidskrachten nodig zijn.
Dit geschrift vervolgt dan:
„De scholing van arbeidskrachten is een uitermate belang
rijk probleem, waarvan de oplossing van beslissende invloed
is op het welslagen van de hier mogelijk geachte verdere
industrialisatie van deze stad.
Het Nijverheidsonderwijs verdient uiteraard in dit verband
bijzondere aandacht. Leiden als regionaal centrum heeft
in dit opzicht niet alleen een taak te vervullen voor de scholing
van de arbeidskrachten voor de eigen industrie, doch ook
voor die uit de omgeving.
Het zij ons veroorloofd hier te herinneren aan de gedachte
toeneming van de industriële beroepsbevolking met 6.200
per 24 jaar, d.w.z. 250 personen per jaar in het betrekkelijk
kleine gebied van Leiden en naaste omgeving.
Uiteraard behoeft de industrie niet alleen geschoolde
werknemers, doch ter bepaling van de orde van grootte van
het probleem zijn zij wel zeer illustratief.
Het wil ons voorkomen, dat voor een goed vakman ook
enig algemeen vormend onderwijs, na het verlaten van de
lagere school, van betekenis is, zodat wij de bevordering
van het lager technisch onderwijs bij voorkeur via een uit
breiding van het ambachtsonderwijs tot stand zagen
gebracht."
Ook hier dus van gezaghebbende zijde de roep om uit
breiding van het ambachtsonderwijs.
Verstaat men al deze cijfers en woorden? Gelet op het
heden en op de toekomst acht de minderheid van het College
dan ook inwilliging van het verzoek tot stichting van deze
ambachtsschool niet anders dan een daad van gezond beleid.
Wat het bestuur van deze Stichting heeft gedaan en doen
wil, moet voor het gemeentebestuur een stimulans zijn om
dit niet gemakkelijke werk deze volijverige mensen nu in
handen te geven.
Niet het minst als Wethouder van Sociale Zaken heeft
spreker deze materie zo uitvoerig behandeld, mede namens de
Wethouder van Financiën. Uit sociale en economische
overwegingen mag geen bezwaar bestaan tegen inwilliging
van dit verzoek, en ook niet uit financieel oogpunt. Immers,
het Rijk betaalt 70% van de kosten, de gemeenten 30%.
Voor de minderheid van het College staat vast:
1°. dat het grote gebrek aan arbeidskrachten, voornamelijk
geschoolde vakarbeiders, dwingt tot uitbreiding van het
ambachtsonderwijs
2°. dat industrialisatie onontkoombaar is voor Nederland
en dat voornamelijk het dicht-bezette Zuid-Holland in die
richting moet;
3°. dat men de maatschappij moet helpen verlossen van
het grote aantal ongeschoolden, vooral terwille van de
mensen zelf;
4°. dat het de taak van elk gemeentebestuur is mede te
werken aan beroepskeuze en beroepsopleiding;
5°. dat de bestaande school na een vergroting van de capa
citeit met 50% het aantal afgewezenen zag stijgen met
100%;
6°. dat de mogelijkheid, meer dan 600 leerüngen op deze
ambachtsschool onder te brengen niet veel meer is dan een
theoretische mogelijkheid
7°. dat het nader oproepen van zo goed als alle afgewezenen
voor een textielschool er op duidt, dat het afwijzen veelal
is gegrond op gebrek aan plaats;
8°. dat uit de gehouden enquête is gebleken, dat meer
dan 200 jongelui jaarlijks alleen al Katholiek ambachts
onderwijs wensen;
9°. dat de bestaande school ruimschoots kan blijven
bestaan
10°. dat Leiden als centraal punt een tweede ambachts
school nodig heeft en dat, gelet op de vele verzoeken uit
stad en omgeving, ook van gemeentebesturen, dit een Katho
lieke school behoort te zijn.
De Raad staat voor een belangrijke beslissing. Voor
Leiden en omgeving draagt de Raad op dit punt de verant
woordelijkheid. Voor de indusrie en voor het ambacht heeft
de Raad nu een belangrijke daad te stellen. De jeugd van
thans en van de toekomst, de ouders van heden en van morgen,
zij vragen een daad van de Raad. Spreker uit de wens, dat de
Raad het verzoek tot stichting van een tweede, Room-
Katholieke ambachtsschool zal inwilligen, opdat Nederland
bewoond moge worden door een volk, dat met vakkennis
en met liefde voor het vak bouwt aan zijn toekomst.