190
MAANDAG 27 OCTOBER 1947.
Interpellatie-A. v. Dijk inzake het opdragen van zand-
(A. van Dijk e.a.) leverantie injhet plan „Leiden-Noord".
moeten worden verricht, de in Leiden gevestigde bedrijven
de kans moeten hebben, met de uitvoering er van te worden
belast. Aangezien de onderhandse aanbesteding volgens
spreker op een ongelukkige wijze was gepubliceerd en spreker
hetgeen in de geheime vergadering en in de openbare verga
dering was gezegd niet met elkaar wilde verwarren, heeft
hij de aannemers geadviseerd, aan de Commissie van Fabri
cage en het gemeentebestuur inlichtingen te vragen. Een
van de aannemers houdt op het ogenblik nog vol, dat zij
op hun schrijven geen antwoord hebben ontvangen. Spreker
neemt echter aan, dat Wethouder Jongeleen de waarheid
heeft gesproken, maar dit verandert niets aan het feit van
de toegepaste tactiek. In een persoonlijk onderhoud met
Wethouder Jongeleen heeft spreker hem de vraag gesteld:
„Vindt u het juist, dat bij Gemeentewerken in het algemeen
deze stelling wordt toegepast: wij doen het zo", waarop
de Wethouder heeft geantwoord: „Als ik er de volgende
keer weer voorsta, doe ik het weer zo". Spreker heeft dus
nog niet de mededeling kunnen krijgen, dat de Leidenaren
bij belangrijke werken niet zullen worden uitgeschakeld.
Nu heeft spreker in het midden gelaten, of zij de werken
wel kunnen uitvoeren.
Het standpunt van de Wethouder acht spreker fout,
omdat het voor spreker niet absoluut vaststaat, dat het belang
van de gemeente in alle opzichten is gediend. De Wethouder
sprak van humbug, maar bij de eerstvolgende openbare
inschrijving stond de firma de Jong en Thijssen bij de hoogste
inschrijvers. Men kan zeggen, dat het heel toevallig is, maar
spreker kan daartegenover opmerken, dat er bij de inschrij
ving van 87.000.ruim 20.000.verschil is. Spreker
mag aannemen, dat, indien men de eerste keer een openbare
aanbesteding had gehouden, een verschil van 10 of 20
niet onmogelijk zou zijn geweest. Wanneer spreker zegt,
dat er een staf van Gemeentewerken is om het na te rekenen,
geldt het de vraag, of er een opzet is. Van een verschil, dat
10 of 15 bedraagt, zal iedere objectieve aannemer of
principaal of wie ook moeten erkennen, dat het een kwestie
van inzicht is. Wanneer bij de woningbouw een aannemer
20 beneden de hoogste inschrijvingen van anderen is,
mag men daaruit niet concluderen, dat hij apert minder
waardig werk maakt.
De Wethouder is er volgens spreker niet in geslaagd aan
te tonen, dat de gemeente bij de gevolgde wijze van inschrij
ving geen schade heeft geleden. Het spijt spreker, dat de
Wethouder ook nu heeft gezegd, in het geheel niet vatbaar
te zijn voor het denkbeeld om in het vervolg voor dergelijke
werken openbare aanbestedingen te houden.
De heer Schüller zegt, dat de heer A. van Dijk, indien
deze zich alvorens op 26 September zijn vragen te stellen
had verstaan met diens fractiegenoot, die lid van de Com
missie van Fabricage is, had kunnen weten, dat deze zaak
in Augustus in genoemde commissie aan de orde was geweest,
en ook, welk advies de commissie aan het College had gegeven.
Hieruit concludeert spreker, dat het de heer A. van Dijk
in deze niet te doen is geweest om de belangen van de
gemeente te dienen maar dat de heer van Dijk uit een zuiver
propagandistisch oogpunt deze interpellatie heeft aange
vraagd.
De heer A. van Dijk protesteert tegen deze opmerking.
De heer Schüller zegt, dat als men opkomt voor georga
niseerde aannemers, men zelf georganiseerd moet zijn.
De heer A. van Dijk: Geen insinuaties!
De heer Schüller: Dat zijn geen insinuaties.
Spreker verklaart, dat deze zaak door de heer van Iterson
in de Commissie van Fabricage ter sprake is gebracht en
daar uitvoerig is besproken en het de heer A. van Dijk bekend
kan zijn, waarom in eerste instantie enige aannemers waren
uitgesloten.
De heer A. van Dijk: Alle aannemers op één na!
De heer Schüller zegt, dat de Commissie het gemeente
bestuur heeft geadviseerd om, gezien het feit, dat het Rijk
en de Provincie hun vroeger ingenomen standpunt hadden
verlaten hetgeen het gemeentebestuur niet wist, maar
wat het later heeft vernomen de aannemers niet meer
op grond van het ene feit uit te sluiten. Het College heeft
blijkens de openbare aanbesteding aan dit advies gevolg
gegeven.
Iets anders is, of het College op een bepaald ogenblik
aan een onderhandse aanbesteding de voorkeur geeft boven
Interpellatie-A. v. Dijk inzake het opdragen van zand-
(Schüller e.a.) leverantie in het plan „Leiden-Noord".
een openbare. Dit zal echter te allen tijde aan het beleid
van het College overgelaten moeten worden en daarop kan
men zo nodig terugkomen in de Raad. Het is echter een feit,
dat die aannemers wel degelijk antwoord hebben gehad.
Spreker heeft op een Zondagavond een briefje in de bus
gevonden; hij heeft echter geen aannemer gezien, zodat
hij zijn conclusies zelf maar moest trekken; wanneer het van
zoveel belang was geweest, had die aannemer spreker's deur
wel kunnen vinden; die staat altijd open voor personen,
die hun belangen willen bepleiten. De heer van Dijk wist
op 29 September jl., dat deze zaak af was, toch heeft hij zijn
interpellatie gehouden; dat acht spreker niet in het belang
van de gemeente; dat kost tijd van de ambtenaren, die de
Wethouder moeten voorlichten en van de Wethouder zelf,
die op de vragen moet antwoorden.
Het is niet in het belang van de gemeente, maar zuiver
uit propagandistisch oogpunt, dat de heer van Dijk deze zaak
naar voren heeft gebracht.
De heer Lombert zegt, dat de heer Schüller vele hebbelijke
maar ook vele onhebbelijke gewoonten heeft. Men hoort
tegenwoordig veel spreken over supervisoren. In de Leidse
Raad heeft men ook een supervisor; spreker zou wel eens
willen weten bij welk raadsbesluit die supervisor is aange
steld en bij welk raadsbesluit de heer Schüller als zodanig
is benoemd. De heer Schüller moet niet altijd kwade trouw bij
anderen veronderstellen. Zijn opmerkingen ten aanzien
van de heer van Dijk is er volslagen naast, evenals zijn
onhebbelijke opmerking over het georganiseerd zijn. De heer
Schüller spreekt over alles en weet van alles; laat men hem
dan ook vragen, wie georganiseerd is. De heer van Dijk heeft
volkomen gelijk. Toen de heer van Dijk zich tot spreker
gewend heeft, heeft spreker hem ronduit medegedeeld, dat
in de commissie van Fabricage het advies was aangenomen,
om deze aannemers in het vervolg niet meer uit te sluiten
op grond van het feit, dat zij nog niet gezuiverd waren,
aangezien ook het Rijk en de andere gemeenten met die
omstandigheid geen rekening meer hielden. Dat was toen-
dertijd aan niemand nog bekend en de heer van Dijk had
dus volkomen het recht het College te verzoeken, deze
aannemer in het vervolg niet meer uit te sluiten. Noch in
de Commissie van Fabricage, noch in de Raad is enige mede
deling gedaan, dat de Commissie dit advies had uitgebracht
het was nog slechts een advies; dan is het nog geen wet van
Meden en Perzen. Het College had dit advies ook nog om
bepaalde redenen naast zich kunnen nederleggen.
De heer Jongeleen spreekt zijn verbazing uit over de door
de heer van Dijk gebezigde argumenten. Er zijn herhaaldelijk
aanbestedingen gehouden.
De heer A. van Dijk zegt, dat de Wethouder zelf zegt dat
het regelmatig gebeurt.
De heer Jongeleen weet niet, wanneer hij het woord gebruikt
heeft. De heer van Dijk doelt op een aanbesteding van de
levering van zand, waarbij hij zelf nog aanwezig is geweest.
Spreker is echter op dit punt niet zeker. Er is een openbare
aanbesteding geweest, toen een onderhandse en tenslotte
nog een derde, openbare. Spreker betreurt zeer op het ogen
blik, dat hij over die onderhandse aanbesteding in deze
Raad niets mag zeggenanders zou hij een aantal argumenten
kunnen aanvoeren, op grond waarvan de Raad hem volkomen
gelijk zou moeten geven. Inderdaad was van hogerhand een
schrijven ontvangen, dat de aannemers, die nog niet gezuiverd
waren, moeten uitgesloten worden; deze circulaire is nog
niet ingetrokken. Desondanks hebben het College en de
Commissie gevoeld, dat hier een scheve verhouding was,
omdat een dergelijk aannemer, die Leids ingezetene is, reeds
voor de wederopbouw een bepaald werk uitvoerde; beide
instanties hebben toen dat standpunt maar laten varen;
de eerste de beste aanbesteding, daarna gehouden, was een
openbare, volgens het advies van de Commissie van Fabricage
en met instemming van het College. De eerste aanbesteding
was onderhands, omdat men twijfelde of men, wanneer er
bij de verschülende inschrijvers bij openbare aanbesteding
een verkeerde was, hem op die grond kon weigeren; daarom
heeft het College een aantal aannemers uitgenodigd in te
schrijven. Dat is het grote bezwaar in de aannemers wereld.
Spreker heeft gezegd, in antwoord op een vraag van de heer
A. van Dijk, dat hij, indien hij wederom voor dezelfde omstan
digheden zou komen te staan als bij deze onderhandse aanbe
steding, het College zou adviseren het precies op dezelfde
wijze te doen. Er kunnen nu eenmaal omstandigheden zijn,
dat het College tot onderhandse aanbesteding moet overgaan.
De raadsleden weten welke die omstandigheden toen waren.