MAANDAG 27 OCTOBEB 1947.
189
Stichting R.K. Ambachtsschool; e.a.
(van Schaik e.a.)
principe. Het tweede lid van artikel 25 der Nijverheids
onderwijswet zegt echter: „Het in het eerste lid bedoelde
subsidie wordt verleend, indien de raad der gemeente, waar
de school gevestigd is of zal worden, voor zoveel mogelijk
de daarbij betrokken organisaties van patroons en werk
lieden gehoord, de oprichting en instandhouding heeft
nodig geoordeeld." De Eaad moet derhalve verklaren, dat
de urgentie aanwezig is; het gaat niet om de vraag, of de
Eaad een of ander principe aanvaardt. Spreker heeft dan ook
gemeend zijn gehele betoog te moeten baseren op de vraag
van de urgentie.
Advies is gevraagd aan de Leidse Bestuurdersbond, de
Christelijke Bestuurdersbond en de Booms-Katholieke Volks
bond het oordeel is niet gevraagd aan de diverse, aan deze
bestuurdersbonden ondergeschikte vakbonden.
De heer van Oijen vraagt, waarom wel aan de meubel
makers en niet aan de metaalbewerkers advies is gevraagd.
De heer van Schaik herhaalt, dat het niet aan alle vak
bonden is gevraagd, maar erkent, dat hier dan een vergissing
in het spel is geweest. Hier is dus een organisatie aange
schreven, die overgeslagen had moeten worden. Een ander
Baadslid meende, dat een enkele organisatie was vergeten.
Deze kleine dingen zijn echter voor de conclusievorming
niet van belang geweest.
De heer Eiedel deelt spreker mede, dat deze ambachtsschool
de gemeente in de aanvang kan kosten 43.000.a 49.000.
per jaar. Zelfs wanneer men daarvan aftrekt het aantal
E.K. leerlingen, die de school zullen verlaten, blijf ter waar
schijnlijk nog een kostenbedrag van 35.000.over.
Spreker wijst er tenslotte nog op, dat de heer Eiedel zich
vergiste bij zijn mededelingen over de Ambachtsschool in den
Boschin deze plaats wordt, evenals in vele ambachtscholen
in het Zuiden des lands het vakonderwijs en het vormend
onderwijs aan Katholieken en Protestanten gelijktijdig ge
geven. Speciaal Katholiek vormend onderwijs komt in die
scholen dus niet tot zijn recht.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 21 tegen 16 stemmen.
Vóór stemmen de heren Goslings, Biemens, mevr. de
Cler, de heren Vos, Frohwein, van Weizen, mevr. Yijlbrief,
de heren D. J. van Dijk, Ligtvoet, Cats, Eiedel, van Schaik,
Jongeleen, Knetsch, Piena, Keij, Knuttel, mevrouw Braggaar,
de heren Smit, Schüller en mevrouw van Staveren.
Tegen stemmen de heren van Oijen, Lombert, A. van Dijk,
Wilmer, Aalders, van der Kwaak, Woudstra, Menken,
Perquin, Kortmann, Hendriks, Stolp, Eobbers, Balkestein,
Knol en van Iterson.
VIII. Voortzetting van de behandeling van de interpellatie
van de heer A. van Dijk, inzake het opdragen van zand-
leverantie voor straatbanen in plan „Leiden-Noord".
De heer Jongeleen antwoordt de heer A. van Dijk, dat het
niet bekend was, dat de firma De Jong en Thijssen onge
organiseerd was.
Bekend is, dat in Leiden verschillende aannemers geor
ganiseerd zijn. Of zij op het tijdstip van aanbesteding in staat
waren werken uit te voeren, kan zonder meer niet worden
bevestigd.
In het algemeen gevoelt het College van Burgemeester
en Wethouders voor een openbare aanbesteding. Het College
was echter van mening, dat bij dit werk een onderhandse
aanbesteding de voorkeur verdiende boven een openbare.
De gemeente heeft naar de mening van het College geen
schade geleden bij deze wijze van aanbesteding.
In het algemeen wordt met de ingezetenen, voorzover
dat strookt met het gemeentebelang, rekening gehouden.
De heer A. van Dijk heeft deze vragen gesteld naar aanlei
ding van een bericht in de pers over een geheime raads
zitting. Spreker acht zich ontslagen van de plicht nader
op dat persbericht in te gaan; in verband met de vraag, wat
al of niet in geheime zitting is behandeld, zou dat zeer gevaar
lijk worden.
Volgens de heer A. van Dijk zou op de brief, die de aannemers
tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht
hebben, nog niet geantwoord zijn. Het spijt spreker voor de
heer A. van Dijk, dat deze aannemers niet de beleefdheid hebben
gehad, om toen zij wisten, dat hij een interpellatie hierover
had aangevraagd, hem in te lichten; spreker neemt althans
aan, dat de heer A. van Dijk niet met een bewuste leugen in
de Eaad is gekomen. Op de brief van deze aannemers aan
Interpellatie-A. v. Dijk inzake het opdragen van zand-
(Jongeleen e.a.) leverantie in het plan „Leiden-Noord".
het College is nl. op 4 Augustus jl. geantwoord met het
volgend schrijven:
„Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 14 Juli j.l. delen
wij U mede, dat U in voorkomende gevallen zo mogelijk
in de gelegenheid zult worden gesteld voor levering van zand
ten behoeve van de gemeente in te schrijven."
Vóórdat de heer A. van Dijk deze interpellatie aanvroeg,
was aan deze heren dus reeds bericht gezondendezen hebben
blijkbaar niet de moeite genomen de heer A. van Dijk over
dit antwoord van het College in te lichten.
De heer A. van Dijk heeft de overtuiging, dat, wanneer hier
een openbare aanbesteding zou hebben plaats gehad, daarbij
geen opzetje te pas zou zijn gekomen. Spreker wil niet beweren,
dat bij deze aanbesteding eventueel een opzetje zou zijn
gekomen, maar dat in het verleden bij aanbestedingen wel
eens opzetjes hebben plaats gehad, is algemeen bekend.
Voorts is de heer A. van Dijk overtuigd, dat de gemeente
bij deze wijze van aanbesteding te veel betaalt. Daarmede
komt de heer A. van Dijk enigszins in tegenspraak met zich
zelf. Immers, volgens hem is de technische staf van Gemeente
werken bekwaam genoeg om uit te rekenen, of een opzetje
in het spel is, maar dan zegt hij verder, dat hij overtuigd
is, dat bij deze onderhandse aanbesteding de gemeente te
veel betaald heeft, omdat een van die aannemers verklaard
heeft het werk voor 14.000.minder te willen doen.
Hoe is het nu mogelijk, dat een aannemer zonder de besteks-
voorwaarden te kennen, beweert een werk voor 14.000.
minder te kunnen aannemen?
Spreker's tweede bezwaar tegen deze georganiseerde
aannemers is, dat zij ageren tegen een ongeorganiseerde
collega op een wijze, waarbij zij wel in belangrijke mate
uit het oog verliezen de verplichtingen, welke het lidmaat
schap van een zo belangrijke organisatie oplegt. Na een
onderhandse aanbesteding te gaan ageren tegen de wijze,
waarop deze heeft plaats gehad, acht spreker van georga
niseerde aannemers beneden peil. Daarbij komt nog iets
anders.
Wanneer een aannemer na de aanbesteding zegt, het
werk voor 14.000.minder te kunnen doen, vindt spreker
het humbug en meent hij, dat de aannemers elkaar een klap
geven. Gesteld al, dat de gemeente voor 14.000.bij de
neus was genomen, dan nog past het de aannemer niet,
daarop te reageren.
Spreker moet pertinent volhouden, ook op grond van de
gegevens, welke de heer A. van Dijk in zijn derde vraag
heeft verstrekt, dat de staf van Gemeentewerken wel bekwaam
genoeg is om precies uit te rekenen, hoe duur een werk mag
zijn.
De heer A. van Dijk bedoelt bij de vraag, of er geen opzet
in het spel is. Wanneer een prijs ver boven de markt uitgaat,
acht spreker Gemeentewerken volkomen in staat het na te
rekenen.
De heer Jongeleen verklaart, dat hij, evenals het College,
op het standpunt blijft staan, dat er redenen waren om de
aanbestedingen te doen plaats vinden, zoals zij nu zijn
geschied.
Naar aanleiding van hetgeen in de pers is geschreven en
in de Eaad namens de betrokken aannemers is gezegd,
merkt spreker op, zeer goed te kunnen begrijpen, dat enigen
yan hen zich bij een onderhandse aanbesteding gepasseerd
gevoelen, maar het frappant te vinden, dat bij de openbare
aanbesteding degenen, die bezwaar hadden gemaakt, rustig
thuis bleven en het aan anderen overlieten de nodige bere
keningen te maken; een van de eerstbedoelde aannemers
heeft wel ingeschreven, maar was lang niet de laagste
inschrijver.
Zij, die er bezwaar tegen maken, dat de gemeente een
enkele maal een onderhandse aanbesteding houdt, moeten
er bij een openbare aanbesteding als de kippen bij zijn en
het niet aan anderen overlaten.
De heer A. van Dijk stelt zich voor, dat het de Eaad door
het herhaaldelijk uitstellen van deze zaak enigszins ontgaat,
wat de bedoeling van deze interpellatie is geweest. Een groep
aannemers heeft sprekers aandacht er op gevestigd, dat zij
stelselmatig en niet toevallig werden uitgesloten bij het
inschrijven voor werken van de gemeente. Anderhalf jaar
geleden heeft spreker als lid van de Commissie van Fabricage
tegen uitsluiting geageerd, omdat zij was gebaseerd op gron
den, waarmede hij zich niet kon verenigen.JToen deze aannemers
opnieuw sprekers aandacht er op vestigden, nam hij aan,
dat de uitsluiting op dat ogenblik op dezelfde gronden
geschiedde. Bovendien is spreker van mening, dat bij werken
en zeker belangrijke werken, die voor de gemeente Leiden
j