133 Art. 21. De invordering van alle inkomsten en ontvangsten van de werkplaats geschiedt door de Directeur tegen afgifte van door hem getekende kwijtingsbewijzen. Art. 22. 1. Betalingen door de werkplaats geschieden door de Directeur en niet dan tegen ontvangst van behoorlijke kwijtingsbewijzen. 2. In afwijking van het bepaalde bij het vorige lid kunnen betalingen, voor welke volgens algemeen gebruik geen kwij tingsbewijzen worden gegeven of gevraagd, plaats hebben zonder dat daarvoor kwijtingsbewijzen worden ontvangen. Art. 23. 1. Ten behoeve van de werkplaats kan een rekening bij de Postcheque- en Girodienst worden genomen, waarover de Directeur zelfstandig per giro en per chèque kan beschikken met inachtneming van de volgende bepalingen. 2. Voor het doen van betalingen per giro moeten worden gebruikt formulieren, welke zodanig zijn ingericht, dat op de drie delen daarvan het nummer, de naam en de woonplaats van de begunstigde moet worden vermeld. 3. Het gebruik van chèques aan toonder is verboden, terwijl chèques op naam slechts mogen worden gebezigd: a. voor aanvulling van de kas van de werkplaats; b. voor betaling uitsluitend aan niet bij de Postcheque- en Girodienst aangeslotenen. 4. Bij betaling door middel van een chèque op naam wordt het advies tot uitbetaling slechts verzonden na ontvangst van een door of vanwege de schuldeiser gedagtekende en ondertekende verklaring van ontvangst van de chèque. Art. 24. 1. Het op de begroting voor enig dienstjaar geraamde nadelige exploitatiesaldo wordt in maandelijkse termijnen, elk van 1/12 gedeelte van het geraamde tekort, aan de werkplaats beschikbaar gesteld. 2. Zodra de rekening over enig dienstjaar is vastgesteld, moet het eventueel teveel genotene uit hoofde van het be paalde in het vorige lid in de gemeentekas worden gestort. 3. Over de ingevolge het eerste lid beschikbaar gestelde bedragen is geen rente aan de gemeente verschuldigd. Art. 25. 1. Voor zoveel de kasgelden een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen bedrag overtreffen, worden zij in ronde bedragen, eveneens ter bepaling van Burgemeester en Wethouders, bij de Gemeente-Ontvanger gestort. 2. De teruggave van de in het eerste lid bedoelde gelden geschiedt overeenkomstig het bepaalde bij lid 3 van artikel 17. 3. De storting en terugneming ingevolge dit artikel worden door de Directeur onverwijld medegedeeld aan Burgemeester en Wethouders. 4. De gemeente betaalt aan de werkplaats wegens de in dit artikel gedane stortingen een door Burgemeester en Wethouders te bepalen rente. Art. 26. 1. De boeken en kas van de werkplaats worden ten minste eenmaal in de drie maanden door een daartoe door Burge meester en Wethouders aangewezen lid van het College of deskundige opgenomen, waarvan procesverbaal wordt op gemaakt, dat Burgemeester en Wethouders aan de Gemeente raad overleggen en waarvan zij afschrift zenden aan de Commissie van Toezicht en aan Gedeputeerde Staten. 2. De Directeur is verplicht aan de in het vorige lid be doelde personen, zo dikwijls deze het wensen, inzage te geven in de boeken, de administratie en de kas en hun elke door hen gewenste inlichting en hulp te verschaffen. 3. Burgemeester en Wethouders kunnen voorts te allen tijde de boekhouding en verdere administratie laten contro leren door de deskundige. Art. 27. 1. De Directeur biedt jaarlijks aan Burgemeester en Wethouders vóór een door hen te bepalen tijdstip het ontwerp van de begroting van de werkplaats voor het volgend jaar aan met de daarbij behorende toelichting. 2. Burgemeester en Wethouders stellen het ontwerp om advies in handen van de Commissie van Toezicht en bieden het ontwerp, al dan niet gewijzigd, aan de Gemeenteraad ter vaststelling aan, tegelijk met het ontwerp van de gemeente begroting. 3. De begroting, welke een raming van alle baten en lasten en van alle kapitaals-ontvangsten en -uitgaven van de werkplaats bevat, wordt ingericht en toegelicht, zoals in de door het bevoegde gezag vastgestelde voorschriften is bepaald. 4. Besluiten van de Gemeenteraad, bij welke machtiging tot af- en overschrijving op de posten van de begroting van de werkplaats wordt verleend, behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, indien zij betreffen: a. af- en overschrijving, als gevolg van welke de gemeente begroting moet worden gewijzigd; b. af- en overschrijving van of op de posten van de afdeling van kapitaals-ontvangsten en -uitgaven. 5. De besluiten, welke de goedkeuring niet behoeven, worden aan Gedeputeerde Staten ter kennisneming gezonden. Art. 28. 1. De Directeur biedt jaarlijks aan Burgemeester en Wethouders vóór een door hen te bepalen tijdstip de rekening van de werkplaats over het afgelopen jaar aan, ingericht en toegelicht, zoals in de door het bevoegde gezag vast gestelde voorschriften is bepaald. 2. Burgemeester en Wethouders bieden de in het vorige lid bedoelde stukken, nadat deze door de daartoe aan gewezen boekhoudkundige zijn onderzocht en deugdelijk bevonden, met vermelding van hetgeen zij te hunner ver antwoording dienstig achten en met overlegging van het rapport van de Commissie van Toezicht, aan de Gemeenteraad aan vóór de le Augustus van het jaar, volgende op dat, op hetwelk de stukken betrekking hebben. 3. De Gemeenteraad stelt de rekening voorlopig vast. 4. Batige saldi komen ten bate van de gemeente. Art. 29. 1. De vervanging van de Directeur ingeval van ongesteld heid, schorsing, afwezigheid of ontstentenis wordt door Burgemeester en Wethouders geregeld. 2. Bij schorsing, ontslag of overlijden van de Directeur worden door het daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen lid van het College of de aangewezen deskundige de boeken gesloten en de kas opgenomen, waarvan proces verbaal wordt opgemaakt, dat Burgemeester en Wethouders aan de Gemeenteraad overleggen en in afschrift aan de Commissie van Toezicht en aan Gedeputeerde Staten zenden. Burgemeester en Wethouders kunnen desvereist de kas in bewaring nemen, totdat in de dienst is voorzien. Art. 30. Deze verordening treedt in werking op de door Burge meester en Wethouders te bepalen dag, op welke de Ge meentelijke Werkplaats haar werkzaamheden aanvangt. Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 183. Leiden, 6 October 1947. Bij haar tot Uw Vergadering gericht adres verzoekt de Stichting R. K. Ambachtsschool ,,Don Bosco" de wenselijk heid en noodzakelijkheid van een Katholieke Ambachtsschool te Leiden als streekbelang te willen erkennen en verklaren en medewerking te verlenen tot oprichting van zulk een school. Volgens art. 25 der Mjverheidsonderwijswet wordt aan een ambachtsschool subsidie uit 's Rijks kas verleend, indien de Raad der gemeente, waar zij zal worden gevestigd, de oprichting en instandhouding der school heeft nodig geoor deeld en de Kroon daarna, de Onderwijsraad gehoord, gelet op de behoefte aan de school en de daaraan verbonden ver hoging van de Rijksuitgaven, die oprichting en instand houding heeft goedgekeurd. Alsdan bedraagt het subsidie uit 's Rijks kas jaarlijks 70 van de netto-kosten der school, terwijl een bedrag, overeenkomende met 30 dier kosten, jaarlijks ten laste van de gemeente komt. De argumenten, door de Stichting voor inwilliging van haar verzoek aangevoerd, komen hierop neer, dat de alhier ge vestigde ambachtsschool nu reeds niet alle leerlingen, voor wie plaatsing wordt gevraagd, zou kunnen opnemen en dat dit gebrek aan plaatsruimte nog groter zal worden door de te verwachten verdere industrialisatie van ons land; verder voert de Stichting aan, dat een ambachtsschool ook als opvoedingsinstituut een hulporgaan is van het gezin en dat dus de katholieke ouders overeenkomstig hun principes en godsdienstige overtuiging rechtmatig wensen een katholieke ambachtsschool, ook als voortzetting van het R. K. lager onderwijs.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 27