GEMEENTE LEIDEN.
129
IKO£KOMEN 8TFKEEK.
N°. 174. Leiden, 6 October 1947.
De Woonruimtewet 1947 (Stbl. n°. H 291) is op 1 October
j.l. in werking getreden. Ingevolge art. 8, le lid, van deze wet
kan ons College geen gebruik maken van de bevoegdheid
het gebruik van woonruimte of inkwartiering in woningen
te vorderen dan na een door Uw Vergadering jaarlijks ter zake
te benoemen commissie van advies te hebben geraadpleegd.
De commissie moet worden samengesteld overeenkomstig de
door de Minister van Binnenlandse Zaken te geven richtlijnen.
Deze richtlijnen zijn opgenomen in de Beschikking van deze
Minister van 30 Augustus 1947 (Nederlandse Staatscourant
van 16 September 1947, n°. 178). Ten aanzien van de com
missie is daarin onder punt 14 o. m. bepaald, dat zij moet
bestaan uit ten minste 5 leden, al of niet lid van de gemeente
raad, doch ingezetene van de gemeente. Zo mogelijk moeten
in de commissie zitting hebben twee personen, die representa
tief zijn, respectievelijk voor de huiseigenaren en voor hypo
theekhouders; voor het overige dient bij de keuze in de
eerste plaats te worden gelet op technische en sociale des
kundigheid op woninggebied en op kennis en ervaring in
sociale aangelegenheden in het algemeen, terwijl in de com
missie zo mogelijk ten minste één vertegenwoordiger van de
vakbeweging moet worden benoemd. Indien de commissie
uit meer dan vijf leden wordt samengesteld, moet zij tevens,
met inachtneming van het vorenstaande, worden gesplitst
in kamers van vijf leden.
Het laatste achten wij voor onze gemeente ongewenst,
omdat daardoor de noodzakelijke eenheid bij het uitbrengen
van de adviezen in gevaar zou komen. Wij geven U derhalve
in overweging de commissie te doen bestaan uit vijf leden.
Hoewel wij wettelijk de commissie van advies alleen ten
aanzien van voorgenomen vorderingen behoeven te raad
plegen, stellen wij ons voor haar advies, voorzover daartoe
aanleiding bestaat, mede in te winnen over andere aange
legenheden op het gebied van de huisvesting en de doelmatige
verdeling van woongelegenheid, zulks op dezelfde wijze als
tot dusverre is geschied met betrekking tot de in Maart 1947
door ons ingestelde commissie van advies inzake huisvestings
aangelegenheden. De wijze, waarop deze commissie haar taak
heeft verricht, heeft onze volle instemming en verdient o.i. grote
waardering. Bovendien blijven wij prijs stellen op de adviezen
over aangelegenheden van meer algemene aard van de door
ons ingestelde grotere commissie uit Uw Vergadering en de
burgerij en wij zijn derhalve voornemens deze z.g. grote
commissie van advies als een contactcommissie te handhaven.
De leden van de thans ingevolge art. 8, le lid, van de Woon
ruimtewet in te stellen commissie, dienen uiteraard tevens
deel uit te maken van laatstbedoelde contactcommissie.
Wat nu betreft de samenstelling van de commissie van
advies, bedoeld in art. 8, lid 1, der Woonruimtewet, be
tekenen de wettelijke richtlijnen uiteraard een sterke beper
king in de keuze der personen. Benoeming van een vertegen
woordiger van de huiseigenaren en een van de hypotheek
houders vloeit rechtstreeks uit de richtlijnen voort. Als
zodanig komen naar onze mening in aanmerking respectieve
lijk de heer P. C. A. ten Broek, secretaris van de Verhuurders-
bond voor Leiden en Omstreken, en de heer B. Huurman,
bouwkundige en taxateur. Daarnaast achten wij het van
veel belang, dat een lid van ons College in de commissie
zitting neemt en als voorzitter daarvan optreedt. Daartoe
ware te benoemen de heer A. J. Jongeleen, Wethouder van
Fabricage. De overige twee plaatsen in de commissie zouden
wij bezet willen zien door een vertegenwoordiger van de
vakbeweging en iemand uit de kringen der woningbouw
verenigingen. Als zodanig bevelen wij U ter benoeming aan
onderscheidenlijk de heer J. H. Schutter, 2e voorzitter van
de Leidse Bestuurdersbond en lid van de gemeenteraad,
en de heer J. de Jong, voorzitter van de Federatie van
Woningbouwverenigingen alhier. Bij deze samenstelling zal
naar ons gevoelen aan de eis der richtlijnen betreffende
deskundigheid op woninggebied en kennis en ervaring in
sociale aangelegenheden in het algemeen ruimschoots worden
voldaan, terwijl anderzijds de voornaamste geestelijke stro
mingen in de bevolking onzer gemeente voldoende vertegen
woordiging vinden. Daar vier der genoemde personen reeds
Zitting hebben in de bestaande commissie van advies in zake
huisvestingsaangelegenheden, zal bovendien de continuïteit
in de te nemen beslissingen en de te volgen gedragslijn zijn
gewaarborgd.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in overweging:
I. Yast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
regelende de samenstelling en de werkwijze van de commissie
van advies, bedoeld in artikel 8 van de Woonruimteivet 1947,
Staatsblad n°. H 291.
Artikel 1.
1. De commissie bestaat uiLiaüöttMgffce vijf leden, waar
van een lid, tevens voorzitter, wordt benoemd uit de leden
van het College van Burgemeester en Wethouders.
2. De commissie kiest uit haar midden een ondervoorzitter
en geeft hiervan kennis aan Burgemeester en Wethouders.
Art. 2.
1. De leden worden voor de tijd van één jaar door de
Baad benoemd op aanbeveling van Burgemeester en Wet
houders. Zij zijn, bij aftreding, terstond opnieuw benoembaar.
2. Zij, die ter vervulling van een buiten periodieke aftreding
opengevallen plaats zijn benoemd, treden af met de eerst
volgende periodieke aftreding.
3. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris,
door Burgemeester en Wethouders uit de ambtenaren der
gemeente aan te wijzen.
Art. 3.
De commissie regelt bij een door haar vast te stellen huis
houdelijk reglement de tijd en orde harer vergaderingen en
werkzaamheden. Het huishoudelijk reglement behoeft de
goedkeuring van Burgemeester en Wethouders.
Art. 4.
I. De chef van het Gemeentelijk Bureau voor Huisvesting
of zijn plaatsvervanger woont de vergaderingen van de
commissie bij, indien hij daartoe een oproeping ontvangt.
Hij is gehouden de gegevens en inlichtingen te verstrekken,
welke de commissie voor een juiste uitvoering van haar taak
van hem mocht verlangen en heeft in de vergaderingen der
commissie een raadgevende stem.
Art. 5.
De commissie adviseert Burgemeester en Wethouders
omtrent het gebruik van de bevoegdheid, omschreven in het
eerste lid van artikel 7 der Woonruimtewet 1947 (Staatsblad
n°. H 291), alsmede omtrent alle aangelegenheden op het
gebied van de huisvesting der ingezetenen en de doelmatige
verdeling van woongelegenheid in de gemeente, waarover
Burgemeester en Wethouders het advies der commissie vragen
of waarover de commissie zelve het van belang acht advies
aan Burgemeester en Wethouders uit te brengen.
II. Over te gaan tot benoeming van vijf leden van de
commissie van advies, bedoeld in art. 8, lid 1, van de Woon
ruimtewet 1947 (Stbl. n°. H 291).
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 175. Leiden, 6 October 1947.
Door Ir A. A. Lagaay wordt bij zijn in de Leeskamer
ter inzage gelegd schrijven ontslag gevraagd als leraar aan
het Gymnasium.
Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons
College geen bezwaar bestaat, geven wij U, met verwijzing
naar de bij de stukken gevoegde adviezen van Curatoren
van het Gymnasium en de Inspecteur der Gymnasia, in
overweging Ir A. A. Lagaay, met ingang van 1 November
1947, eervol ontslag te verlenen uit zijn betrekking van
leraar in de wiskunde aan het Gymnasium.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 176. Leiden, 6 October 1947.
Tegen inwilliging van het verzoek van Mr S. Mok om
ontslag als Curator van het Gymnasium bestaat bij ons
College geen bezwaar.
Met verwijzing naar het in de Leeskamer ter inzage
gelegde advies van Curatoren van het Gymnasium, geven
wij U in overweging aan Mr S. Mok, met ingang van
15 October 1947, eervol ontslag te verlenen als Curator
van het Gymnasium.
Aan de Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.