MAANDAG 29 SEPTEMBER 1947.
147
Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de
(Knol e.a.) Bosch- en Gasthuispolder.
Door de gemeente kan hier een niet gering bedrag aan
rente worden verloren. Ook de reserve van het Grondbedrijf
zal in niet geringe mate worden aangetast. De recreatie zal
voorts zeer grote sommen verslinden.
Nu het plan tot onteigening. In de eerste plaats bestaat
een groot gedeelte van de te onteigenen gronden uit terreinen,
thans voor agrarische doeleinden in gebruik. Er is groot
gebrek aan dergelijke grond. Ook in dit opzicht is voor
zichtigheid geboden. De ene groep der bevolking heeft
evenveel recht op bescherming als de andere; neemt men
dat niet in acht, dan doet men zijn plicht niet. Alle standen
der bevolking hebben recht op gelijke bescherming.
Onaangenaam treffen enige passages in de overgelegde
rapporten. De Directeur der Gemeentewerken spreekt van
een voordeel, door de gemeente door de onteigening te
behalen; in het rapport van de Afdeling Financiën wordt er
over gesproken, dat de maximumprijs voor sommige gronden
lager is dan de prijs, welke in het vrije ruilverkeer zou kunnen
worden bedongen zonder prijsstop. Daarbij wordt gebruik
gemaakt van een bijzondere toestand, tengevolge waarvan
de verkopers niet datgene verkrijgen, waarop zij eigenlijk
recht hebben. In zijn schrijven aan de Afdeling Financiën,
gedeeltelijk opgenomen in het rapport van de Commissie,
heeft spreker daartegen geprotesteerd. In het rapport van
de Afdeling Financiën wordt trouwens zonder voorbehoud
erkend, dat op het ogenblik geen der eigenaren geneigd is
zijn bezit te verkopen. Terecht, of hij heeft het in exploitatie
gebracht öf hij heeft het gekocht om zich tegen te verwachten
maatschappelijke gevolgen te dekken. Dit alles mag vanzelf
sprekend niet tot gevolg hebben, dat, indien nodig, de
terreinen niet onteigend worden, maar een onteigening is
wel een ultimum remedium. Gezonde koopmanszin mag niet
worden gestraft. Bovendien is de Onteigeningswet niet in
het leven geroepen om gebruik te maken van omstandigheden
als in genoemde rapporten weergegeven.
Voorts moet ook hier rekening worden gehouden met de
conjunctuur. Nu wordt een prijs, gebaseerd op de prijsstop,
laag geacht, maar wie zegt, dat later niet goedkoper kan
worden gekocht? Spreker wijst op de prijzen van de terreinen
in de jaren na 1930. Ook hier dus weer een aansporing om
met voorzichtigheid te handelen.
Op grond van een en ander kan spreker voorlopig dit
voorstel niet steunen. Na de argumenten van de Wethouder
vernomen te hebben zal spreker zijn standpunt nader bepalen;
zoals hij de zaak nu ziet, geeft spreker de Raad ernstig in
overweging het plan in étappes uit te voeren. Ook het rapport
van de Commissie van Financiën oordeelt trouwens aldus.
Op welke wijze dit zal moeten plaats hebben is een zaak,
welke de technici aangaat.
De heer Vos wijst er op, dat een zeer groot gedeelte van
de te onteigenen gronden in deze beide uitbreidingsplannen
bestemd zal zijn voor recreatiedoeleinden. Nu is het met
het oog op de verfraaiing van de stad inderdaad wenselijk,
dat daar niet worden gebouwd huizen dicht op elkaar,
zonder enige recreatie-gelegenheid, maar is het, bij de slechte
economische en financiële toestand, waarin de gemeente ver
keert, nu wel gewenst om van de 32 ha grond, die het plan
„Leiden-Noord" omvat, 22 ha voor recreatie-doeleinden te be
stemmen? Dit is economisch niet verantwoord, maar boven
dien zeer onlogisch van opzet. De Wethouder van Fabricage
heeft reeds vele keren in de Raad medegedeeld, dat er in de
toekomst zo weinig bouwgrond in Leiden beschikbaar zal zijn
men kan ook in het rapport lezen, dat, wanneer deze ont
eigening zal hebben plaats gehad, er in Leiden geen stukje
bouwgrond meer beschikbaar zal zijn. Van de kosten van ont
eigening, in totaal 2.8 millioen, wordt ƒ1.7 millioen aangewend
voor terreinen, voor recreatie-doeleinden bestemd. Behalve
dat dit economisch niet verantwoord is, is het ook uit bouw
kundig oogpunt oneconomisch. Men zal spreker tegenwerpen,
dat het uitbreidingsplan „Leiden-Noord" door de Raad is
goedgekeurdinderdaad, maar de Raad was niet bekend, dat
verkrijging van die gronden zoveel geld zou kosten. Daarbij
komt, dat het uitbreidingsplan „Leiden-Zuid-West" nog niet
vaststaat, zodat deze opmerking van spreker ook alvast
kan gelden voor het toekomstig uitbreidingsplan „Leiden-
Zuid-West", wanneer dat in de Raad komt.
'Set onteigeningsplan in zijn geheel wordt gebaseerd op
een woningbouw-schema, door Gemeentewerken opgezet,
volgens welk schema over de jaren 1947 tot en met 1958
in totaal ongeveer 7.200 woningen zullen worden gebouwd.
Dit schema steunt op niets; niemand kan over tien jaren
vooruitzien en dit schema enigszins aannemelijk maken.
Het hangt af van de materialen-positie en van de beschikbare
gelden; dat alles is volkomen onzeker. Wel is zeker, dat,
wanneer de wederopbouw in hetzelfde tempo zal blijven
Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de
(Vos e.a.) Bosch- en Gasthuispolder.
doorgaan als tot dusver, er van dat schema natuurlijk in het
geheel niets overblijft. De grondslag voor de onteigening
valt dus volkomen weg; het is zeer goed mogelijk, dat nog
niet de helft, misschien nog niet een vierde, misschien nog
niet een tiende van dit aantal woningen zal kunnen worden
gebouwd. Nu zou men op die losse basis tot deze onmiddellijke
onteigening voor deze enorme sommen moeten overgaan?
Spreker is met de heer Knol eens, dat men op deze wijze
het particulier belang onnodig zou aantasten, het belang van
de eigenaren, die die gronden op het ogenblik hebben en
zonder enige noodzaak onteigend worden. Onteigening is een
middel van de Overheid om de eigenaar te dwingen zijn
rechten ten offer te brengen in het belang van de gemeen
schap. Jonckers Nieboer in zijn boek „Onteigeningsrecht"
zegt hierover, dat de vraag, voor welke doeleinden en in
welke gevallen men van dit middel gebruik mag maken,
is een quaestie van opportuniteit. Met andere woorden:
het hangt af van de omstandigheden, of men het belang van
de particuliere eigenaar dient ten offer te brengen aan dat
van de gemeenschap. Er moet een overwegend belang van
de gemeenschap zijn, wil de gemeenschap dat particuliere
belang kunnen wegdrukken. Op grond van deze overwegingen
komt spreker tot de conclusie, dat de urgentie daartoe op het
ogenblik nog niet bestaat.
Dit voorstel tot onteigening in deze omvang acht spreker
volkomen praematuur. Het is niet te voorzien, dat deze
grond nodig is voor een woningbouw in deze omvang. Het
is ook niet te voorzien, of het achteraf voor de gemeente
voordelig zal zijn, hoewel men zich dit op het ogenblik wel
verbeeldt. Men denkt op het ogenblik een koopje te halen
ten bate van de gemeente en ten laste van de particulieren,
maar of het zo werkelijk zal zijn, staat in het geheel niet vast.
Het is best mogelijk, dat op de duur de prijs van de grond
daalt en de gemeente in plaats van een koopje een strop
heeft. Spreker ziet voor de gemeente geen enkele reden om
in deze omvang te onteigenen en wenst met beide voeten op
de grond te blijven staan, waarom hij veel gevoelt voor
het betoog van de heer Hendriks. Indien de gemeente be
rekent, hoeveel grond tot 1950 of 1951 beschikbaar moet
zijn voor de woningbouw, is het voldoende deze grond te
onteigenen. De onteigening van de overige gronden kan later
in étappes plaats hebben.
De heer A. van Dijk heeft zich bij de bestudering van dit
voorstel afgevraagd, hoe men enerzijds de mensen kan helpen,
die de woningen uitpuilen, en anderzijds geen al te grote
schade berokkent aan degenen, die van deze noodzakelijke
vergroting van het aantal woningen de schadelijke gevolgen
zullen ondervinden.
Spreker is er niet van overtuigd, dat de gemeente de door
onteigening verkregen grond op de juiste wijze zal gebruiken
en acht het persoonlijk absoluut niet verantwoord ongeveer
50 ha cultuurgrond voor recreatiedoeleinden te bestemmen,
nu er in de onmiddellijke nabijheid van Leiden belangrijke
recreatie-oorden zijn te vinden (de Kaag, de Leidse Hout,
Katwijk, Noordwijk). Bij uitbreiding van de gemeente
zullen deze recreatie-oorden hoe langer hoe dichter bij de
gemeente komen te liggen. De uitbreiding van de verkeers
middelen zal het de ingezetenen gemakkelijk maken, deze
recreatieoorden te bereiken.
Met de wijze, waarop de gemeente tracht de gronden in
haar bezit te krijgen, kan spreker zich in het geheel niet
verenigen. Er is gezegd, dat overleg met de eigenaren van de
gronden is gepleegd, maar spreker vermoedt, dat dit slechts
met enkele eigenaren is geschied. Zaterdag j.l. heeft spreker
bezoek gehad van tuinders, die niet wisten, dat enige overleg
door gemeentelijke instanties is gepleegd. Spreker noemt
het on-Nederlands onmiddellijk onteigening voor te stellen,
zeker, wanneer niet uit en te na is geprobeerd overleg met de
betrokken eigenaren te plegen.
Het is spreker in het geheel niet duidelijk, waarom de
vergoeding zal plaats hebben op het prijspeil van 1940.
Spreker weet niet, of de tegenwoordige eigenaren grond-
speculanten zijn dan wel hun leven lang tuinder zijn geweest,
maar een feit is, dat zij de grond vóór 1940 in bezit hadden.
Heel het land schreeuwt moord en brand, dat de vergoeding
van de oorlogsschade op de basis van het prijspeil 1940 ge
schiedt, omdat de slachtoffers dan 1/3 van de waarde terug
ontvangen, maar spreker vindt dit veel erger: de mensen
moeten van de opbrengst van de grond bestaan, terwijl de
vergoeding, die zij volgens de prijzendictator kunnen krijgen,
niet voldoende is. Spreker kan de gemeente hiervoor niet
hi, feite verantwoordelijk stellen en neemt aan, dat, wanneer
zij in staat was een hogere prijs te geven, zij het ook zou doen.
Daartegenover heeft de gemeente de plicht om, als de prijzen
ver beneden de werkelijkheid liggen, te trachten een goede