MAANDAG 29 SEPTEMBER 1947.
159
Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de
(van der Kwaak e.a.) Bosch- en Gasthuispolder.
De heer van der Kwaak: Ontruiming.
De heer Knetsch valt de heer Wilmer bij, wanneer deze
het bouwrijp maken van de gronden zeer korte tijd aan de
bebouwing wil laten voorafgaan, om zodoende het impro
ductief zijn van de grond zoveel mogelijk tegen te gaan.
De heer Jongeleen is bij zijn beantwoording van de sprekers
in eersten termijn uitgegaan van de veronderstelling, dat bij
een zo belangrijk voorstel als dit een wethouder niet mag
volstaan met een bespreking van de gemaakte opmerkingen,
maar ook het daarbij betrokken vraagstuk in het algemeen
dient te behandelen. Het schijnt, dat dit niet de instemming
van alle raadsleden heeft gehad en zelf had spreker aan het
einde van zijn betoog het onbevredigende gevoel, de gemaakte
opmerkingen niet voldoende te hebben beantwoord, waarom
hij nu de sprekers op de voet zal volgen.
Op het ogenblik is niemand in staat precies te zeggen,
hoe in de eerstvolgende jaren zal worden gebouwd; ook in
het verleden heeft men het nooit vooruit kunnen zeggen.
Indien de heer Vos echter de stukken goed had gelezen, had
hij bemerkt, dat zijn opmerking over het aantal te bouwen
woningen onjuist was. In de stukken staat, dat er op het
ogenblik een tekort van 2800 a 3000 woningen is en dat dit
tekort elk jaar 400 woningen groter wordt. Bij het ontwerpen
van een bouwplan voor tien jaar zal men dus rekening moeten
houden met een tekort van 3000 10 x 400 d.i. 7000
woningen.
De vraag, of in het plan ,,Leiden-Zuid-West" hoge bouw of
lage bouw zal worden toegepast, zal binnenkort in de Raad
worden besprokenhet staat echter vast, dat men hierbij heeft
te maken met het uitbreidingsplan 1933voor de uitvoering
daarvan wordt op het ogenblik onteigend. Het verwijt van
de heer Vos, dat de onteigening onder valse vlag zou ge
schieden, is niet juistin het uitbreidingsplan 1933 zijn immers
behalve terreinen voor woningbouw ook sport- en speelvelden
opgenomen.
Evenals de heer Vos is het College voorstander van een
gezonde financiële politiek en juist daarom heeft het dit
voorstel ingediend; het College meent namelijk ook in het
belang van de gemeentefinanciën te handelen met nu dit
voorstel te doen. Het bedrag van bijna 3.000.000.dat
voor de grond alleen nodig zal zijn, is op zich zelf geen peul
schilletje, maar het is dit wel in vergelijking met de totale
kosten van de uitvoering van het plan. Het College heeft
dit plan echter ook van de financiële zijde zeer goed bekeken.
Indien de heer Frohwein de kaart, welke hij als lid der
Commissie van Financiën heeft ontvangen, nauwkeurig had
bekeken, zou hij hebben geweten, dat het plan Noord niet
32 ha, maar wel 72 ha omvat, waarvan ruim 22 ha voor sport
en speelvelden zullen worden gebruikt. De gemeente heeft
reeds een gedeelte van de gronden van plan ,,Leiden-Noord"
in haar bezit. Wanneer men deze cijfers ziet, maken zij een
andere indruk, dan wanneer de heer Frohwein zegt, dat
van de 32 ha van plan Noord 22 ha voor recreatiedoeleinden
zullen worden onteigend.
Het behoort tot sprekers taak dit voorstel te verdedigen,
maar het is een voorstel van het College in zijn geheel; de
heer Frohwein late dit een keer goed tot zich doordringen.
Spreker gelooft het best te doen met niet in te gaan op het
fabeltje, dat in het Kooikwartier recreatie-oorden moeten
komen, omdat er communisten wonen.
De heer Frohwein vindt het wel typerend.
De heer Knuttel Voor degene, die de opmerking heeft
gemaakt
De heer Jongeleen betoogt, dat ieder, die op welke wijze
dan ook aan het arbeidsproces in de maatschappij deelneemt,
even goed als de kapitaalbezitter recht heeft op een behoorlijke
woning en een behoorlijke gelegenheid tot ontspanning.
De heer Frohwein heeft dat niet ontkend.
De heer Jongeleen zegt, dat het College zich niet heeft laten
leiden bij dit voorstel door het feit, dat in De Kooi een aantal
communisten wonen.
De heer Hendriks antwoordt spreker, dat het niet uit
gesloten is, dat de quaestie van de recreatie nog wel eens
door een deskundige in de Raad behandeld zal worden.
Wat de onteigeningsdatum betreft, praat men enigszins
langs elkaar heen. Hetgeen de heer Hendriks voorstelt, staat
in het voorstel.
De heer Hendriks Met een jaar verschil.
Onteigenen van gronden in de Stadspolder en de
(Jongeleen e.a.) Bosch- en Gasthuispolder.
De heer Jongeleen zegt, dat dit niet waar is. Het gaat om
het in het bezit nemen van de grond, wanneer die onteigend is.
De heer Hendriks De datum, waarop de grond in het
bezit van de gemeente overgaat.
De Voorzitter De datum, waarop de gemeente de grond
in gebruik krijgt.
De heer Jongeleen zegt, dat het nu gaat om het rente
verlies gedurende een jaar of om een hogere vergoeding.
Inderdaad bestaat de kans op renteverlies over één jaar.
Volgens het voorstel van het College heeft de gemeente echter
minder risico ten aanzien van de vergoeding. Het is weliswaar
de bedoeling van het College dit gehele complex te ont
eigenen, maar het is niet de bedoeling, dit gehele complex
ineens op te spuiten. Dat zou practisch ook piet mogelijk
zijn. Het College is doordrongen van het zeer grote belang
van de tuinders, die hier gronden hebben en het College zal
alles doen om deze gronden zo laat mogelijk op te spuiten.
Maar als er eenmaal opgespoten moet worden, zal het gaan
in drie étappes; zo groot moeten telkens de op te spuiten
stukken grond zijn; wanneer men gaat ophogen bij kleine
stukjes tegelijk, ziet spreker er van komen, dat het inderdaad
een grote, financiële strop wordt. Men vergeet één belangrijk
ding, nl., dat men ook te maken heeft met een zeer groot
industrieterrein. Op het ogenblik zijn er verscheidene aan
vragen van industrieën om industrieterreinen aanhangighet
gemeentebestuur heeft op het ogenblik slechts een zeer klein
stukje ter beschikking. Plaats voor zware en grote industrieën
is er in Leiden practisch niet. Wanneer men deze gronden
zou onteigenen in het jaar, waarin men aan de uitvoering
van dit plan begint, zoals de heer Hendriks wil, zou om te
beginnen en in de allereerste plaats één derde gedeelte tot
industrieterrein bestemd moeten worden, in het belang van
de vestiging van die industrieën, hetgeen uiteindelijk ook een
gemeentebelang is.
Spreker gelooft niet, dat het College bezwaar zou hebben
tegen de gewijzigde motie-Hendriks, die beoogt, dat het
gemeentebestuur zoveel mogelijk zal werkzaam zijn om de
gedupeerde tuinders aan andere gronden te helpen. Dit wil
echter niet zeggen, dat deze eigenaren uit deze gewijzigde
motie nu moeten halen, wat er niet in staat, met andere
woorden: spreker kan onmogelijk namens het College ver
klaren, dat het positief deze mensen aan andere gronden zal
helpen; dat heeft het College niet in zijn hand.
Spreker betreurt zeer, dat hij niet in staat is geweest de
heer Knol te overtuigen; hij gelooft ook niet, dat hij hem
kan overtuigen; het gaat om een zuiver zakelijk verschil.
De heer Knol is ook wel overtuigd van de noodzakelijkheid
van het hebben van grond, maar niet van de noodzakelijkheid
van het onteigenen in zijn geheel. Voorts handhaaft hij zijn
bezwaren ten aanzien van het eigendomsrecht en van de
eigenaren. Daartegen moet spreker toch zich blijven ver
zetten het gaat hier niet om de belangen van deze eigenaren,
•maar om het grote gemeenschapsbelang, dat het gemeente
bestuur hier in het oog moet houden.
De heer Lombert is spreker dankbaar voor de steun, die
hij aan dit voorstel verleend heeft.
De heer Vos vraagt, of het mogelijk is te onteigenen en
later de grond in bezit te nemen. In een arrest van de Hoge
Raad van 1916 is dat inderdaad als mogelijk aangenomen;
de gemeente kan dat doen.
De heer Wilmer wil de terreinen zo lang mogelijk ter be
schikking van de eigenaren laten. Spreker verwijst naar het
voorstel, waar dit ook in staat, en ook naar de toezegging,
in deze vergadering gedaan, dat de gemeente die gronden,
zo lang zij ze nog niet nodig heeft en er nog niet gebouwd
kan worden, natuurlijk zo lang mogelijk in handen van de
gebruikers zal laten. Het gemeentebestuur moet hier in het
oog houden de mogelijkheid deze gronden bouwrijp te maken
en de Technische Afdeling van Gemeentewerken zal zeer
zeker met opmerkingen te dien aanzien rekening houden, al
zal men dit natuurlijk niet precies kuunen afknippen en al
zal het heus wel eens voorkomen, dat een stuk grond een
half jaar te vroeg bouwrijp is gemaakt.
De heer A. van Dijk heeft gemeend uit sprekers woorden
13 moeten halen, dat de leden, die tegen dit voorstel optrokken,
conservatief waren. Zo precies en zo op de man af heeft
spreker het niet gezegdsprekers opmerking over de rug-aan-
rug-bouw was zeker niet van toepassing op hetgeen de heer
A. van Dijk gezegd heeft. De opmerking van de heer A. van
Dijk over het plan 1929 van Granpré Molière, Verhagen en
Kok is inderdaad juistin 1929 werd een termijn gesteld van
30 jaren, en als men nu, 1947, een termijn van 10 jaren neemt,
komt men ongeveer tot hetzelfde aantal jaren. De heer