VRIJDAG 11
JULI 1947.
129
Instelling gemeentelijke accountantsdienst,
(van der Kwaak e.a.)
tweede plaats wordt zij meestal uitgeoefend door onder
geschikt personeel. In de tijd, dat spreker Wethouder van
Financiën is, heeft hij ervaren, dat de leiding onvoldoende
gelegenheid heeft om zich intensief met de zaken van een
bepaalde dienst bezig te houden. Als sterk bezwaar gevoelt
spreker ook, dat men vooral de laatste tijd door mutaties
de kans loopt, dat een bepaalde persoon slechts korte tijd
de administratie van een bedrijf controleert en zijn opvolger
eerst weer door de ambtenaren van dat bedrijf moet worden
ingewerkt.
Het College is van mening, dat een gemeente als Leiden
met haar grote en gevarieerde bedrijven en diensten de voort
durende werkzaamheid van een ervaren deskundige nodig
heeft.
Het laatste is aanleiding geweest voor te stellen tot de
instelling van een eigen accountantsdienst over te gaan.
Deze dienst zal ongetwijfeld wat meer geld kosten dan de
gemeente nu voor de controle uitgeeft, maar de winst,
bestaande uit het verkrijgen van meer efficiency in het
beheer der gemeentelijke takken van dienst, zal, hoewel ze
niet precies in cijfers is uit te drukken, ruimschoots daartegen
opwegen.
Spreker komt nu tot de beantwoording van de gemaakte
bezwaren. In navolging van de heer Frohwein een ver
gelijking makende, zou spreker kunnen zeggen, dat men
niets heeft aan de mooiste wastafel, wanneer de kraan
daarvan bevroren is. Wanneer bij deze dienst iemand wordt
aangesteld, die ogenschijnlijk aan alle eisen voldoet, maar
wiens hersens niet goed werken, heeft men een mooie wastafel,
waarvan de kraan bevroren is. Het is spreker opgevallen,
dat de heer Frohwein niet heeft aangevoeld, dat het voorstel
van het College in het geheel niet uitsluit, wat de heer Froh
wein bedoelt, die zelf de moeilijkheden ziet, waarvoor men
op dit terrein komt te staan, immers begint te spreken van
een doctorandus in de economie, maar ook het bezit van
de akte K X voldoende acht. Voorop staat, dat er vak
mensen nodig zijn en dat men feeling voor de zaak moet
hebben. Bedoelt de heer Frohwein, dat een jong econoom
moet worden aangesteld!
De heer Frohwein Ja, van tussen de 30 en 35 jaar.
De heer van der Kwaak zegt, dat de gemeente reeds enige
ervaring heeft opgedaan met een jong, onervaren econoom,
die een jaar nodig had om zich in de gemeentelijke admini
stratie in te werken.
Bedoelt de heer Frohwein, dat een oudere econoom moet
worden aangesteld, dan gelieve hij tevens het salaris te
noemen, dat naar zijn mening aan deze ambtenaar moet
worden uitbetaald. Wil de heer Frohwein daarbij uitgaan
boven het salaris van de directeur! Een econoom, die kan
worden aangesteld bij het Rijk, waar men om hem zit te
springen, komt tot een salaris van 7.000.per jaar. Acht
de heer Frohwein dat verantwoord! Wanneer de heer Froh
wein dat bedoelt, zal het eerste werk van deze econoom
zijn om te zien of de directeur van de accountantsdienst
wel effectief werkt, want aan deze beide ambtenaren is de
gemeente dan al 15.000.kwijt. Waarom noemt de heer
Frohwein de betrekking waarnemend-directeur! Het is
zeer goed mogelijk, dat de benoemde persoon inderdaad
voldoende capaciteiten heeft om die dienst te beheren en
dan zou men allereerst aan hem moeten overlaten, welke
adviezen hij verstrekt betreffende de samenstelling van
deze dienst. Gaat men op deze suggestie van de heer Frohwein
in, dan krijgt men een top bij deze dienst, die te zwaar zal
worden.
Spreker is het niet eens met de heer Lombert, dat een
ambtenaar niet zo'n invloed heeft als een accountant van
buiten. Het is wel eens gebleken dat een accountant te veel
rekening heeft gehouden met hetgeen de directeur en het
bedrijfshoofd van de desbetreffende dienst wilden. Een
gemeentelijk accountant kan adviezen krijgen en adviezen
geven, maar hij komt altijd met een opdracht van het College.
Wanneer men zegt, dat een particulier accountant vrijer
staat dan een gemeentelijk accountant, dan zou dat niet
voor de gemeentelijke accountants in Leiden gelden, maar
soms wel het tegendeel voor de particuliere accountants.
Spreker betwijfelt, of men een dergelijke dienst voor
Leiden een luxe kan noemen. Wanneer men de verslagen over
de laatste 20 a 25 jaren opvraagt van de gemeenten, die een
dergelijke accountantsdienst hebben, krijgt men zeer goede
getuigschriften hierover. Spreker kan een dergelijke dienst
dus niet als een luxe beschouwen.
Overigens kan spreker zich het bezwaar van de heer
Riedel indenken. Inderdaad: wat zijn prestaties betreft
valt en staat deze dienst met de man, die aan het hoofd
Instelling gemeentelijke accountantsdienst
(van der Kwaak e.a.)
wordt gesteld; dit is een zeer tere zaak, die tezamen met
de Commissie voor de Financiën opgelost zal moeten worden.
Dit moet dus naar de toekomst verwezen worden, in de
hoop, dat de gemeente de man krijgt, die zij wenst.
De heer Perquin Kan verzeKerd zijn, dat het College zoveel
als mogelijk is met zijn wensen zal reKening houden, hoewel
het zeer moeilijk is, om, wanneer over een bepaald bedrijf
een rapport verschijnt, daaraan de eis te doen verbinden
door het College, dat het ook in de Commissie voor de Finan
ciën zal verschijnen. Het is de vraag, wie de primeur moet
hebben, het College, de Commissie voor de Financiën of de
Commissie voor de Bedrijven. Wanneer er veel belangrijks
met betrekking tot de financiën in staat, moet het naar
de Commissie voor de Financiën, maar het is ook mogelijk,
dat het naar de andere commissie gaat, dan wel naar Com
missarissen. Spreker antwoordt de heer Perquin, indien het
regel is, dat de instructie voor een bepaald bedrijfshoofd
ter goedkeuring aan de Raad wordt voorgelegd, hij zeker
niet van deze regel zal afwijken.
De heer Wilmer acht het van het allergrootste belang,
dat de directeur van de accountantsdienst een zelfstandige
positie krijgt. Of die dienst goed zal werken, hangt af van
de mate, waarin hij zelfstandig kan werken.
Om zelfstandig te kunnen werken acht spreker het van
groot belang, hoewel geen noodzakelijke voorwaarde, dat de
instructie wordt gegeven door de Raad; dit zal op de onaf
hankelijkheid van de positie der ambtenaren van invloed
kunnen zijn. Spreker wil er daarom bij het College ten sterkste
op aandringen, met deze wens ernstig rekening te houden.
De heer Frohwein zal spoed betrachten omdat de Raad
naar zijn mening dood vergaderd raakt.
Spreker trekt zijn motie in, omdat hij niet heelt gerekend
op een ver doorgevoerd „conservatisme" bij de Partij van
de Arbeid en de Communistische Partij Nederland.
Volgens de heer Stolp zou de inrichting van de dienst
moeten afhangen van het inzicht van de directeur; het
was sprekers bedoeling haar te laten afhangen van het
inzicht van de gemeenteraad.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Riedel
verklaart spreker zich tegenover de Wethouder en de af
deling Financiën te hebben verantwoord; de reden van
sprekers afwezigheid in de Commissie van Financiën is
genoegzaam bekend.
Spreker blijft ook na de opmerkingen van de heer Knol
van mening, dat de directeur te veel werk zal hebben, wanneer
deze zich èn op boekhoudtechnisch èn op economisch gebied
moet begeven.
Wenst men het van de directeur te laten afhangen, of
een bedrijfseconoom bij de dienst zal worden benoemd,
dan beschouwt spreker dit als afschuiven.
De kosten zouden geen juist beeld geven; inderdaad
ontstaat er geen juist beeld, indien men een opeenhoping
van cijfers krijgt.
Men heeft betoogd, dat de bedrijven economisch worden
geleid, maar men zal spreker moeten aantonen, dat het
inderdaad geschiedt. Wanneer men een econoom aan het
werk zou zetten, zou men een revolutie doormaken, wat
moderne bedrijfsleiding betreft.
Kijkt men op advies van de heer Knol naar de examen
programma's, dan bemerkt men, dat volgens deze pro
gramma's de accountant geen voldoende kennis op het
gebied van de economie heeft om bij een millioenenbedrijf
als dat van de Lichtfabrieken bedrijfs-economische adviezen
te geven.
Wat dient er te geschieden, indien men er niet in slaagt
een YAGA-lid tot directeur te benoemen!
Het is inderdaad gewenst in de bedrijven zelf bedrijfs
economen aan te stellen, maar spreker acht het raadzaam
eerst een proef te nemen door de aanstelling van een bedrijfs
econoom bij de gemeentelijke accountantsdienst. Inderdaad
zal de econoom zich bij een bedrijf moeten inwerken en is
het mogelijk, dat het drie jaar duurt, eer hij geheel ingewerkt
is bij b.v. het bedrijf der Lichtfabrieken.
Wanneer men het examen voor de akte KX, dat enkele
jaren geleden werd afgenomen, vergelijkt met het examen,
dat men nu voor die akte moet afleggen, kan men zeggen,
dat de wetenschap niet is blijven stilstaan bij Prof. Diepen
horst.
De heer van der Kwaak meende, dat de econoom de
accountantsdienst moet organiserenspreker daarentegen
meent, dat dit in het geheel niet de taak van de econoom is.
Wat betreft de opmerkingen over de passage in de motie,
dat „bij deze dienst zal worden benoemd een doctorandus
in de economie, althans een persoon, die ten minste aan de