128 VRIJDAG 11 JULI 1947. Instelling gemeentelijke accountantsdienst. (Knol e.a.) zou worden, zoals ze ook werkelijk zijn moet, met bedrijfs economische adviezen e.d., dan zou die controle pl.m. 4.000 kosten. De kosten, welke de gemeente op het ogenblik hiervoor maakt, zijn dus geen maatstaf. Op het ogenblik beperkt de accountantscontrole zich min of meer tot cijfer-contröle daaraan heeft het College echter niet veel. Men moet bedrijfs economische adviezen hebben, daar gaat het tegenwoordig om. Zeker, de accountant heeft ook tot taak het controleren men moet de controle over die cijferreeksen niet beschouwen als een quantité négb'geable, maar de taak van een accoun tant moet veel ruimer worden gezien en die cijfercontröle kan niet zelden door gewone ambtenaren worden verricht. Het bezwaar, door de heer Riedel genoemd, nl. de moge lijkheid van conflicten tussen de Directeur en de accountant, kan spreker niet onderschrijven. Vóór 1914 wilde niemand zijn boeken openleggen een koopman dacht daar niet aan maar tegenwoordig is dat zeer gewoon; de wense lijkheid van toezicht door de bedrijfseconoom en de accoun tant wordt algemeen erkend. Volgens de heer Frohwein zou een accountant geen econoom zijn. Spreker geeft de heer Frohwein in overweging eens te bestuderen de exameneisen, welke door het Nederlands Instituut van Accountants en door de Nederlandse Broeder schap van Accountants worden gesteld. De heer Frohwein zegt, dat een accountant zonder speciale scholing in de economische wetenschap niet voldoende van economie weet. De heer Knol meent, dat de heer Frohwein er niet voldoende mede bekend is, welke eisen aan de candidal en voor bet accountantsdiploma worden gesteld. Bovendien, wie zegt, dat niet een lid der V.A.G.A. zal worden benoemd? Dan heeft men een accountant, die tevens aan een Universiteit of Hogeschool als hoofdvak economie gestudeerd heeft. De motie Frohwein acht spreker voorbarig. Berst moet plaats hebben de instelling van de dienst met benoeming van de directeur; daarna zal men moeten overwegen of het noodzakelijk is, dat er misschien nog een bedrijfseconoom wordt benoemd. Het is trouwens de vraag, of het in de toe komst niet gewenst zal zijn bij de grote bedrijven ook een bedrijfseconoom te benoemen. Men weet niet, hoe een en ander zich zal ontwikkelen. De heer Frohwein moet echter de verdiensten van de doctorandi in de economie niet over schatten. In de vergadering van de Regionale commissie Handelsonderwijs van de Kamers van Koophandel en Fabrie ken voor Zuid-Holland, waar deze zaak besproken is, is algemeen tot uiting gekomen, dat de doctorandi in de economie voor de practijk heel wat kunnen presteren, maar eerst wanneer zij een min of meer geruime tijd in een bedrijf werk zaam zijn geweest. Eigenlijk moet spreker een beetje lachen om wat de heer Frohwein in zijn voorstel over de bezitters van de akte K X heeft gezegd; spreker kan dat doen; als bezitter van deze akte weet hij nauwkeurig wat zulk een persoon wanneer hij daar verder niets aan heeft gedaan van de bedrijfs economie weet. De akte K X is een onderwijs-akte. Een bezitter van deze akte alleen op grond daarvan als bedrijfs-econoom aan de gemeentelijke accountantsdienst te verbinden, vindt spreker absurd. Het bezit dezer akte is een prachtig begin om voor bedrijfseconoom te studeren, maar daarom zegt het zonder meer nog niets omtrent de bekwaamheid van de bezitter als bedrijfseconoom. Men kan dan nog beter iemand benoemen, die in het bezit is van de akte K XII (boekhouden M.O.), die in elk geval iets van de bedrijfseconomie heeft geleerd. Spreker geeft de Raad in overweging het voorstel-Frohwein, als zijnde ontijdig ingediend, niet aan te nemen. Bij hand having dient de heer Frohwein in elk geval de passages over de bezitter van de akte K X er uit te verwijderen. Overigens behoort de vraag, of later een bedrijfseconoom bij de dienst zal worden aangesteld, eerst onder ogen te worden gezien, wanneer de dienst is ingesteld. De heer Knuttel sluit zich aan bij de uiteenzettingen van de heren Stolp en Knol. Ook sprekers fractie is van oordeel, dat met deze gemeentelijke accountantsdienst heel wat voor de gemeente te bereiken zal zijn; zij zal daarom het voorstel van het College gaarne steunen. Sprekers fractie acht het voorstel van de heer Frohwein in elk geval ontijdig en onderschrijft de verdere bezwaren, welke daartegen in het midden zijn gebracht. De heer Perquin onderschrijft eveneens hetgeen door de heren Stolp en Knol in het midden is gebracht. Op het ogenblik ziet de Raad niets van de accountants- Instelling gemeentelijke accountantsdienst. (Perquin e.a.) rapporten. De gemeentelijke accountantsdienst zal niet alleen controleren, maar ook adviseren. Spreker geeft het College in overweging de adviezen van de dienst althans in de Commissie van Financiën te brengen. Het College zegt op blz. 91 van de toelichting, dat het z.i. aanbeveling verdient eerst over te gaan tot benoeming- van een directeur en daarna in overleg met deze de nodige verordeningen, instructie e.d. vast te stellen. Spreker geeft het College in overweging, ook deze instructie in de Raad te brengen. De heer van der Kwaak constateert, dat vooral de heer Lombert vele bezwaren tegen het voorstel heeft geopperd en vermoedt, dat deze stammen uit de tijd, toen de heer Lombert nog lid van de Commissie van Financiën was, dus van vóór 1940. Nu deze zaak reeds van 1934 af hangende is, acht spreker het gewenst iets van de voorgeschiedenis van dit voorstel mede te delen. In 1934 werden de voelhorens voor het eerst uitgestoken; aan verschillende gemeenten, die een gemeentelijke accoun tantsdienst hadden, werden over de werking van die dienst inlichtingen gevraagd. Daarop antwoordden: Haarlem „uit stekend", Eindhoven „nuttig", Schiedam „zeer gunstig", Dordrecht, Nijmegen en Groningen „gunstig" en Arnhem „waardevol". In 1935 heeft ook Ir Hoytema, desgevraagd, geadviseerd tot instelling van een eigen accountantsdienst. De toenmalige Wethouder van Financiën heeft aan het accountantskantoor van Moret en De Jong en aan het Verificatiebureau advies gevraagd inzake instelling van een gemeentelijke accountantsdienst; beide bureaux hebben verklaard, dat naar hun mening ambtelijke controle niet de voorkeur verdient boven de door hen uitgeoefende con trole en dat men, wenste men doelmatigheids- en beheers- contröle, aparte opdrachten moest verstrekken. Beide bureaux achtten zich wel in staat de controle over geheel Leiden in één hand te nemen en brachten dat duidelijk naar voren. De Commissie voor de Financiën heeft in Augustus 1935 op grond van deze adviezen besloten, geen stappen te doen tot oprichting van een gemeentelijke accountantsdienst, omdat niet aangetoond kon worden, dat dit zou leiden tot een permanente bezuiniging op de uitgaven van de gemeente. De Commissie besloot echter ook geen stappen te doen om de controle te doen uitoefenen door een particulier accoun tantsbureau en de doelmatigheidscontröle niet te laten rusten, maar deze nader te bezien. Het College heeft zich toen opnieuw tot de bezuinigings-inspecteur Ir Hoytema gewend met de vraag, wat het met dit advies aan moest. Ir Hoytema bleef echter de voorkeur geven aan een ge meentelijk controle-apparaat. In Maart 1936 heeft het College aan het accountantskantoor Moret en De Jong en aan het Verificatie-Bureau gevraagd een opgave van de kosten voor een controle op alle diensten in één hand. Die opgave is verstrekt en alle bureaux werden tegen 1 Januari 1937 opgezegd. De Commissie voor de Financiën was in meerderheid tegen concentratie. In 1937 heeft men zich wederom tot de beide genoemde bureaux gewend met het verzoek, de controle op de gemeentebedrijven en diensten weer op zich te nemen; toen kreeg het bureau Moret en De Jong de opdracht van het Verificatie-Bureau. Hier valt voor het eerst het gordijnmen hoorde er verder niets meer van. Er controleren op het ogenblik drie kantoren plus de Afdeling Financiën. De kosten bedragen op het ogenblik 18.000.plus de kosten van de Afdeling Financiën. Voor dit bedrag wordt alleen het controleren van de financiële administratie verricht. Het enige wat in die 13 jaren ver anderd is, zijn de kosten. Thans komt het College, gesteund door de Commissie voor de Financiën, met dit voorstel, omdat het de werkzaamheden van de accountant ziet als controlerend èn adviserend. Vooral dit laatste weegt bij het College zeer zwaar. Het College ziet de adviserende taak van de accountantsdienst als tweeledig, allereerst de door het gemeentebestuur verlangde adviezen en de ongevraagde adviezen. De eerstbedoelde adviezen hebben naar sprekers persoon lijke mening, zoals uit het Ingekomen Stuk blijkt, betrekking op vraagstukken van financiële, organisatorische of bedrijfs economische aard en houden meestal geen of weinig verband met de taak van de accountant als controleur. De andere adviezen zijn meestentijds een gevolg van hetgeen de controle heeft uitgewezen. Het is duidelijk, dat deze taak voor het gemeentebestuur van groot belang is, niet het minst in deze tijd. Tegen de controle, zoals ze thans voor ruim ƒ18.000. per jaar wordt uitgeoefend, kan spreker gegronde bezwaren opperen. In de eerste plaats is zij niet in één hand, in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1947 | | pagina 16